zaterdag 31 december 2011

Voor vertrouwen zorgen - oudejaarspreek

Tekst: Mattheüs 6: 24-34

Podcast/geluidsfragment

Wat zullen we terugblikkend op het afgelopen jaar zeggen? Met welk gevoel gaan wij dit jaar 2011 uit? De Oudejaarsavond gaat traditioneel gepaard met woorden van psalm 90, die ons oproepen tot een zekere relativering van ons drukke bestaan. Het zijn woorden die ons bepalen bij het werk van God in ons leven, dat aan de basis staat van het werk van onze handen, dat Hij moet bevestigen.

Maar waar zijn we in dat bestaan in deze tijd nu concreet zo druk mee? Waar maken wij ons druk om? U zult voor uzelf de nodige zorgen kunnen opnoemen. Zaken die u aan het hart gaan, of zorgen die heeft om mensen, of uzelf. En als ik breder naar de samenleving kijk en een gemeenschappelijke noemer zoek, dan kom ik toch wel uit bij de financiële crisis. De crisis van banken, de euro, maar ook in diverse huishoudens, door ontslagen en ziekten, en aankomende en dreigende bezuinigingen domineren ons nieuws. En daarmee ook ons zicht op de werkelijkheid.

Het is een waagstuk om hier iets over te zeggen in een overweging in de kerk. En daarom heb ik mijn overwegingen ook gedeeld in diverse columns op internet deze week, en heb ik een aantal gemeenteleden gesproken. Ik ben ze daar dankbaar voor. De verkondiging van het evangelie kan alleen maar landen als je weet waar de goede boodschap aan gericht is. Het is nu niet mijn bedoeling om als zoveelste deskundige mijn analyse te geven over de crisis. Ik zoek richting en bemoediging aan het einde van het jaar.

Mensen die het kunnen weten vertellen me dat de financiële crisis ontstaan is omdat we met zijn allen teveel hebben verwacht van wat ons geld doet als we het op de bank zetten of investeren. Geld leek zichzelf te vermenigvuldigen. Op een spaarrekening, maar al helemaal in beleggingsrekeningen. Maar ook werden onze huizen steeds meer waard, net als allerlei bedrijven steeds meer waard werden, waarin wijzelf of anderen voor ons belegden. We hebben geloofd in luchtkastelen, gouden bergen zo je wilt. En als we er zelf niet actief in waren, dan waren anderen dat voor ons. Of het gebeurde gewoon, omdat onze levensstandaard in het algemeen steeg. We hebben onze uitgaven aangepast op die gouden inkomsten en de verwachte stijging daarvan. En zo kon het gebeuren dat toen de zeepbel barstte, veel mensen in de problemen kwamen, en hele landen, ook het onze.

Kijken we naar de bijbel, dan is er helemaal niet zoveel mis met een hogere levensstandaard en moeten we deze crisis niet uitbuiten om uit te varen tegen rijkdom. Maar er is wel iets anders: de gelijkenis van de talenten leert ons dat je iets met je talenten moet doen en dat ze zich niet zomaar verdubbelen. Drie mannen kregen respectievelijk 5, 2 en 1 talent staat er, afhankelijk van wat ze aankonden. De mannen met 5 en 2 talenten verdubbelden hun talenten, maar de man met 1 talent hield het angstvallig verborgen. De veroordeling van die man zit hem erin dat hij er niets mee doet. Had hij het desnoods op de bank gezet, dan was het ook goed geweest. Maar het gaat erom: doe er iets mee. En een goede bankier zou tegen de man gezegd hebben: hoe wilt u het op de bank zetten? Niet om het bedrag zo hoog mogelijk te laten worden, maar met welk doel wilt u het op de bank zetten? Met andere woorden: het gaat niet om de talenten op zich, maar om wat je ermee doet. Het doel van je talenten is niet de beurs, maar het leven zelf. En dan is het veel minder belangrijk hoe het rendeert, wat de winst is.

De man echter was bang, bang voor zijn heer. Omdat deze maait waar hij niet heeft gezaaid en oogst waar hij niet heeft geplant. En de Heer ontkent het niet eens. En waarom niet? Omdat het zo is. Geld blijkt helemaal niet iets dat van vaste waarde is en alleen maar vermeerdert. Geld is niet iets voorspelbaars. En het is al helemaal niet in de hand te houden. Onverwachte uitgaven, tegenslagen laten dat zien. Maar hoe houd je het dan in de hand? Net zo min als dat je het leven in de hand houdt. En ook voor het leven geldt: doe er wat mee. Ook dat leven wordt niet zomaar meer; nee, het kan ook zomaar minder worden. Maar waar het om gaat is welk doel je met je leven stelt. En kun je wat je aan leven gegeven wordt inzetten om nu terug te kunnen kijken en te zeggen: daar heb ik iets goeds achtergelaten. Niet om je op de borst te slaan, maar om te zien dat je wat waardevols van je leven hebt kunnen maken, hoe klein je talent ook is.

Die vraag welk doel je jezelf stelt kan ook beangstigen: wat heb ik bij te dragen? Heel veel! Maar het leven is onzeker, ja dat klopt. En dan? Dan gaat het om vertrouwen. En het is dat vertrouwen dat Jezus wil geven in de passage uit de Bergrede die we lazen. De passage begint met de woorden: ‘Niemand kan twee heren dienen: Jullie kunnen niet God dienen én de Mammon’. Het gaat er hier niet om dat geld niet goed zou zijn, maar het moet niet heersen. Uiteindelijk gaat het niet om de cijfertjes die omhoog en omlaag gaan, maar om ons leven.

Maar Jezus laat het daar niet bij. Hij kent onze zorgen. Of het nu onverwachte uitgaven zijn, of kortingen op pensioenen, aangekondigde en dreigende bezuinigingen, stijgende zorgkosten en noem maar op; het kan je behoorlijk wat kopzorgen geven. En het vervelende is dat die extra kosten altijd ook bovenop elkaar lijken te komen. En dan kan het onzekere gevoel je bekruipen: wat staat me nog meer te wachten? Maar het is niet het één en al. Geld blijft uiteindelijk een ruilmiddel, dat ons ten dienste staat om, voor zover we er de beschikking over hebben, het in te zetten om wat van ons leven te maken. Dan kan het je nog steeds zorgen baren, natuurlijk. En Jezus bedoelt ook niet te ontkennen dat je die zorgen kunt hebben. Maar verlies het vertrouwen niet. God voorziet in wat we nodig hebben. Dat is een hele riskante uitspraak voor wie minder bedeeld zijn. Maar zoals wij allen iets te geven hebben in ons leven, zo geeft God ons ook allemaal iets om mee te leven.

Volg dat leven, en laat je gedachten eens gaan over wat je met je leven zou kunnen doen, als doel op zich, en niet om je middelen te vergroten. ‘Zoek liever eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zullen al die andere dingen je erbij gegeven worden’, zegt Jezus. ‘Maak je dus geen zorgen voor de dag van morgen, want de dag van morgen zorgt wel voor zichzelf. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen last.’

vrijdag 30 december 2011

Vertrouwen in de oudejaarspreek


De afgelopen dagen heb ik gestoeid in mijn blogs met de financiële crisis, en wat ik daarover zal zeggen in de Oudejaarspreek. Gisteren had ik mijn eigen crisis: mijn fiets is gestolen in het centrum van Waalwijk. Ik fiets graag, en veel; en voor de gemeente alleen al meer dan 1000 km per jaar. Dus een klein persoonlijk drama. Maar ook in enige mate financieel. Zie maar weer eens de middelen bij elkaar te krijgen voor een nieuwe tweedehands.

Ik realiseerde me echter toen dat het in de financiële crisis uiteindelijk híerom gaat: dat er onverwachte dingen gebeuren die maken dat onze financiële positie zwakker wordt, en, en dat is belangrijker, ons onzeker maakt. Want wat komt er hierna? Iedereen is in meer of mindere mate wel voorbereid op onverwachte uitgaven en op mindere tijden. Maar als er teveel dingen tegelijk gebeuren als een korting op het pensioen, een onverwachte autoreparatie, ziektekosten die niet vergoed worden, schoenen of kleding die moeten worden gerepareerd, de wasmachine die vervangen moet worden of wat niet al meer kan gebeuren; dan wordt ons vertrouwen danig op de proef gesteld. De cijfertjes van ons vermogen blijken geen vertrouwen meer te geven.

Zo kom ik erop uit dat vertrouwen het hoofdthema zal zijn van de preek. Waarbij ik hoop dat een kritisch geluid gecombineerd kan worden met bemoediging en sterken in het vertrouwen. Voor de laatste maal wijzig ik de lezing: Mattheüs 6: 24-34. Hierin komt zowel het gebruik van geld, als de zorgen en het vertrouwen aan bod. En ik vermoed dat de talenten ook nog wel terugkomen.

Met voldoende vertrouwen op een goede afloop kan ik nu gaan schrijven:).

Wees welkom: morgenavond, 31 december, 19.30u in de Ambrosiuskerk Waalwijk.

donderdag 29 december 2011

Over Tulpenbollen en andere bubbels met Oudjaar


Naar aanleiding van mijn vorige blog over de Oudejaarspreekvoorbereiding ontving ik twee leuke reacties. Gisteren heb ik met die mensen 'live' eens verder gepraat. En dat levert weer nieuwe gedachten op de ik hier wil verwerken.

Geld. Een gevoelig onderwerp. Gaat het mij er nu om of je geld mag hebben of niet? Nee. Het gaat er mij om wat je ermee doet. Ik realiseer me goed dat mijn stelling 'geld is een ruilmiddel, geen levensmiddel' gedachten oproept als zou geld niet goed zijn. Alsof je het niet zou mogen verdienen. Ook niet met winst maken, of rente vragen voor leningen en hypotheken.

Dat is inderdaad mijn punt niet. Het gaat mij er veel meer om dat we het idee lijken te krijgen dat geld zichzelf vanzelf vermenigvuldigt en een doel in zichzelf is.

Dus inderdaad: geld moet je verdienen. Of in bijbelse taal: je moet werken om je talenten te verdubbelen.

Waar het weer is misgegaan, is dat we bepaalde zaken mateloos overwaarderen, weer. Ik heb inmiddels begrepen dat dit een terugkerend iets is sinds de middeleeuwse tulpenbollenmanie, waarin gespeculeerd werd op een drastische waardestijging van bepaalde tulpensoorten. Voor opties daarop werden exorbitante bedragen geboden, waarna mensen dan weliswaar niet met de gebakken peren, maar dan wel met (alleen maar) tulpenbollen zaten. In feite doen we dat weer. We geven dingen hoge waarden, die het eigenlijk helemaal niet hebben. Veel mensen wonen inmiddels in huizen van rond of boven de 1 miljoen Hollandse guldens... Nee, dit is geen pleidooi voor terugkeer naar de gulden, maar wel een manier om ons bewust te worden hoezeer de huizenprijzen zijn gestegen, terwijl de huizen niet zijn veranderd, vergroot of wat dan ook.

We zijn met het idee gaan leven dat de waarden van bepaalde zaken vanzelf verdubbelt. En dat je er niet meer voor hoeft te werken in die zin.

Mensen die op een of andere manier beleggen hebben dat ook meegemaakt. De spaarrente was niet hoog genoeg en daarom zijn mensen of hun vertegenwoordigers gaan investeren in hoog renderende pakketten, waarvan je je af kunt vragen welke waarde die nu werkelijk vertegenwoordigen.

Er is een verhaal dat in dit verband vaak wordt verteld: Chuck kocht een paard, maar voor de levering bleek het paard dood. Chuck wilde het paard niet meer hebben, maar kon niet meer terug. Wat te doen. Hij besloot het paard te verloten? Verloten? Ja, maar hij zei er niet bij dat het paard dood was. Uiteindelijk verkocht hij 500 loten van 2 euro, waarmee hij exact de prijs van het paard terug had gewonnen. Oké, hij heeft wel 2 euro teruggegeven aan degene die het paard wel gewonnen had, maar het in dode staat niet wilde hebben. Per saldo heeft Chuck maar 2 euro verlies.

Moraal: er was een paard, maar het was het niet (meer) waard, maar deze 500 mensen hebben wel geloofd dat het waard was, en staken hun goede geld erin.

Met andere woorden: het lijkt er wel eens op dat geld uit het niets geschapen wordt, als je de verhalen van centrale banken hoort die geld 'bijdrukken' en over de grote rendementen. Maar dat is niet zo. Het uitgeven van geld levert een schuld op. Of: er is wel degelijk iets dat de waarde vertegenwoordigt. Maar het is veel te veel overgewaardeerd. Het zijn luchtkastelen, bubbels, waar we steeds weer intrappen. Luchtbellen die een keer moeten knallen.

De vraag is alleen wat ik hiermee kan in mijn preek? Ik denk dat ik af moet stappen van het verhaal van de tempelreiniging, maar eerder naar de gelijkenis van de talenten zou moeten. Ik zou me dan kunnen focussen op twee zaken: 1. je moet werken om je talenten te verdubbelen (en je ene talent op de bank zetten is helemaal niet slecht) en 2. het zou niet moeten gaan hoeveel meer geld je hebt na een belegging of na sparen, maar wat je ermee wilt doen. Wat is je doel? Waar wil je het voor gebruiken of aan ten goede laten komen? Dus niet een zo hoog mogelijk rendement (kwantiteit), maar een zo hoog mogelijke kwaliteit. En dan maakt het eigenlijk helemaal niet zoveel uit wat je kwantitatieve rendement is.

Hier stoppen mijn gedachten even. Het moet een bemoedigend verhaal worden waar we aan het eind van het jaar even over nadenken en hopelijk met goede voornemens of gesterkt het nieuwe jaar ingaan. Morgen ga ik schrijven; tot dan zijn ideeën van harte welkom. Bij voorkeur via mail, want blijkbaar komen reacties onder deze blog niet aan.

dinsdag 27 december 2011

Waar gaan we in de Oudejaarsdienst naar toe? Overwegingen bij de voorbereiding


Komende zaterdag is het Oudjaarsdag. En traditioneel is er dan in onze kerk ook een Oudejaarsdienst. Voor mij pas de tweede keer dat ik daarin voorga. De laatste keer is alweer vijf jaar geleden, in 2006. Collega's gingen voor in de tussenliggende jaren. Ik weet nog dat ik vijf jaar geleden niet goed wist waar ik het over moest hebben, en wat we eigenlijk op Oudjaarsavond zoeken in de kerk. Het antwoord op die vraag zal ik in een volgende blog nog eens zetten.

Maar ook dit jaar vraag ik me weer af wat ik zal gaan zeggen. Voor de handliggend is een overweging te houden bij psalm 90, de traditionele oudejaarspsalm. Die zal dit jaar ook wel weer de toon zetten. Maar als schriftlezing denk ik niet, maar als psalmgebed aan het begin ja, dat lijkt me mooi. Maar als schriftlezing mag er toch wel iets kritisch klinken? Kritisch en bemoedigend, in die combinatie. Niet op een humoristische manier zozeer, zoals een oudejaarsconferences, maar wel met eenzelfde luchtigheid, want de oliebollen vallen al waar genoeg; daar hoeft niet ook nog een preek bij. Maar wel scherp, wel een gevoel gevend dat de juiste dingen zijn overdacht en even op hun plek gezet. Ik vond het bij de kerstpreek eng om scherp te zijn, maar met Oudejaar heb ik dat minder.

Waar zou het dan over moeten gaan? Over de dominantie van de economische crisis wat mij betreft. Over geld dus. En hoe belangrijk we dat zijn gaan vinden, of misschien meer nog: hoezeer we dat als iets op zichzelf zijn gaan beschouwen. Geld is geen ruilmiddel meer, maar een levensmiddel. Lezing: de tempelreiniging, omdat daar volgens mij de kern van de misdaad niet het handelen op zich is, maar het feit dat met geld geld wordt verdiend, zonder daar iets voor te doen. Romeins geld werd daar geruild voor tempelgeld, waar een wisselkoers voor was, waar flink aan verdiend werd. Volgens mij staat dat symbool voor veel situaties waar mensen aan niets geld verdienen, en mensen dus ook aan niets geld verliezen.

Ik lees hiervoor in de voorbereiding ook een column waar mijn in München woonachtige zus mij op wees uit de Süddeutsche Zeitung van Heribert Prantl. Een column al uit 2008 toen de crisis begon, maar wat is er sindsdien allemaal gebeurd en wat is er echt veranderd?

Wat mij betreft gaat de Oudejaarsoverweging over ons idee dat we geld kunnen verdienen met geld zonder dat we er iets voor hoeven doen. Of scherper nog: dat we geld kunnen verdienen met geld dat we niet hebben zonder er iets voor te hoeven doen.

De bemoediging moet er dan in zitten dat geld slechts een ruilmiddel is, waar we mooie dingen mee kunnen doen, alles op zijn tijd. En dat dat ons doel is, en niet het geld. En met een kritische blik: geef de keizer wat des keizers is, en aan God wat God toebehoort, maar ook aan de medemens wat hem toebehoort.

Vandaag meldt Nu.nl dat de banken een recordbedrag stallen bij de Europese Centrale Bank. Dat betekent dat ze het liever stallen bij de ECB, dan dat ze het elkaar uitlenen. Een vertrouwenscrisis dus. Maar zou jij een ander geld uitlenen? Ik vrees dat veel mensen verwijzen naar banken, die daar soms hoge renten voor vragen.

Over rente gesproken: zou je iemand die van jou geld leent rente vragen? Zo ja, waarom mag het jou niets kosten dat je iemand met een geldlening helpt?

Eens kijken of een wandeling in de Loonse en Drunense Duinen wat orde aanbrengt in al deze gedachten. Of jij met je commentaar?

Volg het Kind (kerstpreek 2011)

Tekst: Jesaja 52: 7-10 en Lucas 2: 1-20

Podcast/geluidsfragment

Hoe welkom is de vreugdebode
die over de bergen komt aangesneld,
die vrede aankondigt en goed nieuws brengt,
die redding aankondigt en tegen Sion zegt:
‘Je God is koning!’

We hebben hem gevonden, onze koning. In de afgelopen weken van voorbereiding stond die zoektocht naar de koning centraal. Mensen zijn door de eeuwen heen altijd op zoek geweest naar koningen. En we zijn dat nog steeds; op zoek naar koningen. Met koningen zijn dan mensen bedoeld die houvast geven. Leiders die in woelige tijden beschermen en bedreigingen en aanvallen afweren. Leiders die ons pantseren tegen waar we bang voor zijn. Leiders die bestaanszekerheid geven. Ze moeten ons verzekeren dat onze veiligheid is gewaarborgd, en dat we beschermd worden tegen andere culturen. Dat onze banen behouden blijven. Dat we verzekerd blijven van zorg. En dat er duidelijke regels zijn in de omgang. Een helder voorspelbaar systeem waarin je weet waar je aan toe bent.

En zo vreemd is dat niet: het leven is bij tijd en wijle tamelijk onzeker. Tijdens crises staan banen op de tocht, worden tegenstellingen tussen mensen op scherp gezet. Ook wordt het dan voelbaarder dat het ontbreekt aan duidelijke waarden en normen, die worden samengevat in een duidelijke collectieve identiteit. Het is allemaal niet zo gek dat we voorspelbaarheid zoeken. Ook wie de uitdaging zoekt in minder voorspelbare dingen, heeft rust nodig en dingen waar hij van op aan kan. We hebben houvast nodig. En dus zoeken we leiders die dat bieden.

Het probleem is alleen: dit soort leiders wil er altijd iets voor terug. En wat je ervoor in moet leveren is vrijheid, of misschien nog meer: leven. Leven laat zich niet in een keurslijf drukken. Het leven is ónvoorspelbaar, onverwacht. Is verrassend, is verwonderend. Zoals je je om elk nieuwgeboren kind verwondert, zo is het leven ook. Verwonderend. Je weet nooit wat er gaat gebeuren. Maar we leveren het leven toch graag in voor voorspelbaarheid. Dan weet je waar je aan toe bent. En zeg niet te snel dat dat voor jou niet zo is. Stel jezelf dan eerst de vraag: wat heb ik in de afgelopen jaren toegegeven om verzekerd te zijn van het leven dat ik nu heb? En in hoeverre stel ik alles in het werk om het zo te laten? En zo hebben we allemaal ons eigen koninkrijkje rondom ons eigen huis, ons eigen gezin, onze eigen carrière, ons soort mensen, onze vermeende talenten, onze eigen kerk.

Mensen zoeken dus koningen. En in het Oude Testament neemt die zoektocht een centrale plaats in. Al vanaf dat het volk in het Beloofde Land gaat wonen na de Uittocht uit Egypte. En dan zijn er in de vroegste tijd van Israël geen koningen, maar rechters. Dat zijn niet zozeer mensen die recht spreken, maar mensen die richting wijzen. Die wijzen naar waar het op aankomt. Maar die ook wijzen op wat er mis is. Vaak geven we onze leiders de schuld van wat er mis is, zoals voetbaltrainers de schuld krijgen als het team niet goed presteert. Maar deze rechters wijzen terug. Elk verhaal over een rechter begint met het refrein: En weer deden de mensen wat slecht is in de ogen van de Heer. En daarom werden ze uitgeleverd aan een ander volk, dat hen onderdrukte. Daarmee wordt bedoeld dat het volk zichzelf uitleverde aan anderen. Geen eigen verantwoordelijkheid nam. Zich zelfs liet leiden door andere waarden en normen, omdat die tenminste bestaanszekerheid gaven. Zo kwamen ze onder druk te staan van heersers van andere volken en hadden ze niets meer over zichzelf te vertellen. Het leven was voorspelbaar ja, maar goed leven was het niet. De mensen van Israël wilden daaruit bevrijd worden en zochten eigen koningen. Maar die kregen ze niet. De rechters wezen terug naar hun eigen verantwoordelijkheid. Uiteindelijk moeten we, hoe moeilijk ook, ook zelf verantwoordelijkheid nemen voor ons leven. Hoe onvoorspelbaar het leven ook kan zijn; zo is het nu eenmaal. Het leven is onvoorspelbaar.

In de bijbel bleef het verlangen naar een koning levend. Uiteindelijk geeft God toe aan de wens van het volk naar een koning, maar erg succesvol is dat niet, althans niet op de lange termijn. Het koninkrijk valt uiteen en komt onder de heerschappij van verschillende buitenlandse machten.

Maar dat koninkrijk heeft wel de droom gevoed naar een echte koning: Gods koningschap. En Jesaja zingt daarover. En deze droom werd eeuwen later werkelijkheid. Lucas schrijft daarover. Maar in tegenstelling tot wat mensen misschien verwachtten, is dit geen koning die alles voorschrijft en zijn macht laat gelden, die het leven in een voorspelbare mal duwt, maar deze koning is een kind. Een hulpeloos, afhankelijk kind. Mag ik dat zeggen van Jezus? Ja, dat mag ik zeggen. Want als God mens wordt, is hij niet ineens een superbaby, en bedoelt God ook als kind in deze wereld te komen.

Zo wijst God ons op twee dingen: allereerst op onze eigen verantwoordelijkheid. Dat klinkt misschien gek als we in Jezus juist onze Redder zien. Maar zoals je verantwoordelijk bent voor een kind, zo ben je ook verantwoordelijk voor het leven. Het is waar dat er zoveel in het leven kan gebeuren dat je daaruit gered wilt worden, en dat zal ook gebeuren, maar het kindje Jezus wijst ons ook op onze eigen verantwoordelijkheid hierin. Willen we het leven terugvinden en voluit kunnen leven dan moeten we ons niet overleveren aan allerlei andere zaken die zo belangrijk lijken, maar bij dat kind blijven en kijken wat dat ons brengt.

Dat brengt ons meteen bij het tweede waar God ons op wijst in het kind: namelijk dat het leven onvoorspelbaar is. God komt niet als een voorspelbare sterkte leider, maar als een onvoorspelbaar kind. Wie kinderen heeft ervaart hoe onvoorspelbaar het leven kan zijn, en hoe je het kind moet volgen om het tot zijn recht te laten komen. Maar, en nu komt het, voor het kindje Jezus is geen plaats. Geen plaats in de herberg, en ze moeten uitwijken naar een stal. Ik verbind deze twee aan elkaar omdat ik me wel eens afvraag of er voor onze kinderen wel plaats is? In onze maatschappij, in de levens die we zorgvuldig voorspelbaar hebben vormgegeven. Vaak moet je stoeien met je tijd. Het valt niet mee om rond te komen en alles rond te krijgen. Maar werk, oppas, ouders, kinderen, boodschappen, vrienden, sporten, hobby’s en nog zoveel meer moeten zo op elkaar worden afgestemd dat je wel eens vreest dat de kinderen het kind van de rekening zijn. Allereerst begin je al niet met kinderen, zij beginnen met jou. Verder kun je je in plaats van of kinderen in jouw leven passen, je afvragen of jij past in het leven van een kind? Ik heb ooit een moeder horen uitroepen in alle drukte die ze ervoer, dat ze geen eigen leven meer had. Waarop iemand tegen haar zei: Je hebt geen eigen leven, je bént leven. Hoeveel kinderen zijn een verlengstuk van óns leven? Of, in de twee termen van verantwoordelijkheid en onvoorspelbaarheid gezegd: hoeveel kinderen maken we niet verantwoordelijk voor de onvoorspelbaarheid van óns leven? Kinderen zijn niet verantwoordelijk. Ze zijn kind. Waarom moeten ze mee in de grillen van ons leven? Nee, het kind staat centraal. Anders moet je er niet aan ‘beginnen’. Een kind is niet ‘leuk’, en een kind past evenmin in een strak schema dat jij bedenkt om alles wat je wil of moet voor elkaar te krijgen.

Ik kom hierop omdat God ons in het kind laat zien dat zijn Koningschap er niet één is waarin wij in een mal worden geperst van onvrijheden en regels, maar dat we zijn Koningschap vinden als we dit kind volgen. Het klonk daarnet misschien allemaal wat negatief en onvrij, maar in wezen is het een oproep om los te laten dat het kind jou volgt, en dat jij in plaats daarvan het kind volgt. Zo werkt het bij alle kinderen, en zeker bij dit kind. En juist dat kan ons verlossen van de onmacht om alles op elkaar afgestemd te krijgen en alle ballen in de lucht te houden en alle wensen te vervullen. Wanneer je het leven van een kind volgt, zul je veel meer van het leven ontdekken, dan wanneer het jou volgt. Het is dus een belofte. Elk kind is een belofte.

God komt in de wereld als een kind. En we zien dat er geen plaats voor is. Het is moeilijk om een kind de plaats te geven dat het nodig heeft, omdat we afgeleid worden door tal van dingen die we belangrijk vinden. Ook omdat we zoeken naar een structuur waarin alles past, en waarin we het hoofd boven water houden. Maar God komt niet voor niets in de wereld als een kind. Wanneer we het kind volgen, dan komt die structuur vanzelf. Wanneer we het kind Jezus volgen, zien we vanzelf wat belangrijk is om te doen en te laten. En hebben we daar geen strenge God voor nodig. Dan vinden we het leven, zoals het bedoeld is, zo puur als het kind zelf. Zo kan dit kind onze Koning zijn, die ons leidt als we volgen, naar een beloftevol en vrij leven, waarin ieder tot zijn recht komt.

dinsdag 13 december 2011

Het Zonnekind doorbreekt de duisternis (preek 3e Adventszondag 2011)

Tekst: Richteren 13 en Lucas 1: 5-17

Podcast/geluidsfragment

Vandaag is de kleur in de kerk iets anders dan tijdens de andere Adventszondagen. De kleur van Advent is paars. Deze kleur staat voor bezinning. En die bezinning is niet zomaar bedoeld als een soort interessante studie. Het is een bezinning op wat er ontbreekt in ons leven. Bezinning op waar gaten vallen, waar mensen buiten de boot vallen. Maar ook op waar het ontbreekt aan moed en troost. En waar toekomst ontbreekt. En waar mensen elkaar en zichzelf te kort doen, en God niet in de laatste plaats. De kleur paars is dan ook de kleur van het lijden.

En als het dan om verwachting gaat in de Adventsperiode dan gaat het niet om een blijde verwachting die ons nieuw leven geeft in de Circle of Life, maar dan gaat het om de verwachting van iemand die onze tekorten opvult. Die onze machteloosheid opheft. Die onze fouten vergeeft en ons feilen draagt. Die onze wonden geneest en ons verzoent met elkaar en met God. Die ons troost en nieuwe moed geeft. Die ons vergezichten laat zien die we voor onmogelijk hielden.

Vandaag beleven we alvast een doorkijkje naar het uitkomen van die verwachting. Daarom is het vandaag roze zondag. Het paars van het lijden is vermengd met het wit van het komende feest. Vandaag schijnt de het witte licht door het donkere paars. Vandaag schijnt de zon door de donkere paarse wolken van dat wat onaf is zwaar op ons drukt. En dit jaar schijnt op deze zondag een hele bijzondere zon: Simson, het zonnekind.

Zijn geboorte wordt aangekondigd in het verhaal uit Richteren van vandaag. Hij is de derde en laatste richter die in deze Adventsperiode aan bod komt. Maar hij is tevens de meest bijzondere. Hij is in het boek Richteren de twaalfde en laatste richter. En twaalf is een belangrijk getal in de bijbel. Dat maakt de groep rechters compleet. De beste voor het laatst. Maar hij is ook bijzonder omdat zijn hele leven aan zijn taak is gewijd. Andere rechters werden tijdens hun leven geroepen, maar deze rechter Simson is vanaf de aankondiging van de geboorte al gewijd aan zijn taak. Hij is een Nazireeër, iemand, wiens leven aan God is gewijd. Dat is ook te merken aan zijn levenswijze. Hij drinkt niet en hij eet geen onrein voedsel. En bovendien mag zijn haar niet afgeschoren worden Een bijzonder mens dus. En ik durf wel te zeggen: onder de rechters uit Richteren degene met een messiaans karakter. Hij moet met zijn leven laten zien hoe God met ons om wil gaan. Hij leeft het voor, nee sterker nog, hij draagt het, tot in de dood.

Oké, hier effe pauze. Hebben we het nog steeds over Simson, die man van die vrouwen en die ezelskaak en die massamoord op de Filistijnen?

Ja, we hebben het nog steeds over die Simson. Maar vergeet je nu niet iets? Vergeet je nu niet dat wat hij deed een terecht oordeel was over de samenleving van toen?

Veertig jaar lang waren de Israëlieten overgeleverd aan de Filistijnen omdat ze kwaad deden in de ogen van God. Nee, geef nou eens niet God de schuld dat Hij de Israëlieten overleverde. Dat deden ze toch echt zelf. Wie zich van God afkeert levert zich over aan andere machten. Die zoekt heil in andere dingen. In een zelfgemaakte god, in bijgeloof, of in het geloof in eigen kunnen. Wie zich van God afkeert past zich aan aan de machthebbers om er het meeste voordeel bij te hebben. Die past zich aan wat het snelle geld van je vraagt, of, zoals bij de Filistijnen, aan de Filistijnse houding ten opzichte van vrouwen. Want de Filistijnse samenleving was een bijzonder vrouwonvriendelijke samenleving. Want vrouwen tellen in de Filistijnse samenleving niet mee. Ze worden ingezet op tal van terreinen waarop ze nuttig zijn of handig in gebruik. Hun lichamen zijn hebbedingetjes. De Filistijnse samenleving is uiteengereten door de overwinning van de mannelijk kracht en verkrachting op de vrouwelijke beminnelijkheid en gelijkwaardigheid, van het mannelijke nemen op het vrouwelijke ontvangen.

Als Simson met zijn leven wil laten zien hoe God met ons om wil gaan, dan laat hij dat dus juist zien in zijn houding tegenover vrouwen. Simson zoekt in zijn liefde de gelijkwaardigheid en hij wil de liefde van God delen.

Dat die liefde bij Delila hem uiteindelijk fataal wordt, ligt niet aan Delila. Zij wordt in de geschiedenis vaak afgeschilderd als een femme fatale die zijn geheim ontfrutselt met haar slimme streken en zijn haar afscheert. Maar in wezen is zij de Judas uit het Simson verhaal. Zij kan niet met hem meegaan tot in de dood, en moet hem wel verraden. En Simson, hij wordt gevangen genomen en schreeuwt in het hol van de leeuw nog één keer om de kracht van God om het kwaad dat de Filistijnen belichamen in het hart te raken. En met die kracht duwt hij twee pilaren omver als een kruisiging, waarin het kwaad met hem ten onder gaat.

Met recht wordt hij dus het Zonnekind genoemd, Simson, bij de aankondiging van zijn geboorte. ‘Hij zal een begin maken met de bevrijding van Israël uit de greep van de Filistijnen.’ Dat hij ongelegen komt en zelfs aanstootgevend is beleefde hij bij leven, toen zijn eigen volk hem in de steek liet, maar beleven we ook nu nog als mensen over hem vertellen. Maar dat ondergaat iedereen die de vinger op de zere plek legt. Neem Johannes de Doper, ook zo’n rauwdouwer. Hij bakt geen zoete broodjes, maar is een sprinkhaneneter in kamelenharenpij. Maar beide mannen heeft God nodig, om de duisternis te doorbreken. En dat gaat onverwacht en op een onconventionele manier. Zowel bij Simson als bij Johannes de Doper lezen we over een onvruchtbare vrouw en over een engel die aankondigt dat ze een kind krijgt. Via de achterdeur, waar niemand het verwacht, brengt God licht in het donkere bestaan van Israël. En de aankondiging gaat nota bene via de vrouw, terwijl mannen de gang van Gods geschiedenis graag zelf in de hand houden. We kennen Zacharias die stomverbaasd was dat zijn vrouw zwanger zou worden. En hij had het daarna even niet meer voor het zeggen.

Maar let ook eens op de vader van Simson, Manoach. De arme man is gepasseerd door de engel, die aan zijn vrouw de goede boodschap van de verwachting van hun zoon doorgeeft. En hij is zo op zijn mannelijkheid getrapt dat hij er geen genoegen mee neemt totdat hij het zelf van de engel heeft gehoord. Maar de engel laat zich niet van de wijs brengen en verwijst steeds weer naar wat hij aan zijn vrouw heeft gezegd. Zij is degene aan wie de engel een opdracht gegeven heeft, niet aan haar man. En als de engel het aanbod om te blijven eten afslaat en aanraadt een offer te brengen en verdwijnt, heeft de arme Manoach helemaal het nakijken. Nee sterker nog, is hij nog bang ook dat hij doodgaat omdat hij God heeft gezien. Het is zijn vrouw die hem tot de orde van God roept: luister eens even jongen, God gaat ons toch niet ombrengen als hij eerst belooft dat wij toekomst hebben? Zie hier de wijsheid van de vrouw. Zij draagt, net als Elizabeth en Maria de toekomst van Israël. ‘De vrouw bracht een zoon ter wereld en noemde hem Simson – Zonnekind. De jongen genoot de zegen van de Heer en groeide voorspoedig op. Tussen Sora en Estaol, waar de Danieten hun tenten hadden opgeslagen, werd hij voor het eerst door de geest van de Heer tot daden aangezet.’

Zo verging het later Jezus, die voorspoedig opgroeide en door de Geest tot daden werd aangezet bij de bruiloft te Kana. Toen begon zijn reis, die eindigde op Golgotha, waar Hij het kwaad op zich nam.

Zo is met de verwachting van de geboorte van Jezus net als met de die van de geboorte van Simson een kritische blik gegeven. Het is niet zomaar nieuw leven of nieuwe toekomst. Het is het doorbreken van oude patronen. Het is het doorbreken van duisternis. En dat geeft een kritische blik op het leven van vandaag. Waar laten wij het leven liggen? Waar vallen gaten? Waar doen we onszelf, anderen en God tekort? Waar verliezen we het leven?

Daar antwoordt God met de verwachting van nieuw leven. Het hoeft niet van ons te komen. Van onze wijze van leven, van onze patronen, van onze structuren. Nee, uit onverwachte hoek, via de achterdeur, komt nieuw leven binnen, waar niemand het verwacht. Dat mag tot bescheidenheid aanleiding geven, en verwondering, zoals dat past bij elke baby. Meer nog dan onze kenmerken draagt elke baby het stempel van zijn maker, onze God. En zeker bij dit ene kind in het bijzonder, Jezus Christus, van God gegeven door de maagd Maria. Maar daarover gaat het de volgende keer.

zondag 27 november 2011

De wereld wankelt, wees waakzaam (preek 1e Adventszondag, 27 november 2011)

Tekst: Richteren 4: 1-10 en Marcus 13: 33-37

Podcast/geluidsfragment

Het komt altijd weer sneller dan je denkt: Advent. Terwijl voor sommigen Sinterklaas nog niet eens in het hoofd zit – vrees niet, u heeft nog een week – staat nu alweer die andere verwachting centraal. Want dat betekent Advent: verwachting. Verwachting waarvan? Van de geboorte van het kindje Jezus, natuurlijk. Maar helemaal correct is dat niet. Het gaat verder. Deze verwachtingstijd is niet zomaar een zwangerschap. En dat laten de bijbelteksten van vandaag zien.

In de wat gemoedelijke Adventssfeer die we in het begin van de dienst inzetten worden we ruw gestoord door de teksten van vandaag. Over Debora lezen we vandaag nog het minst gewelddadige stukje. Want er vindt later in het verhaal een enorme veldslag plaats en een brute moord. En ook Marcus 13 staat in het teken van verschrikkingen, die door Jezus worden aangekondigd bij zijn wederkomst. Zo worden we ruw in onze verwachting gestoord. Of misschien moeten we zeggen: wakker geschud. Wat dat is waar het om gaat: om wakker geschud te worden. Jezus zegt: wees waakzaam! En het klinkt heel dreigend: Pas op! Wees waakzaam, want je weet niet wanneer die tijd zal komen. En in het beeld van de gelijkenis die daarna beschreven wordt: laat de heer des huizes je niet slapend aantreffen. Waarom zo dreigend?

En wat te denken van de verschrikkingen die Jezus eerder in Marcus noemt: de zon zal verduisterd worden en de maan geen licht meer geven, de sterren zullen uit de hemel vallen en de hemelse machten zullen wankelen. Iets soortgelijks horen we bij het lied van Debora na de overwinning in Richteren 5: De sterren van de hemel streden tegen de vijand, zij hadden in hun baan zich tegen de vijandelijke legeraanvoerder Sisera gekeerd. Vorsten werden meegesleurd door het water van een snelstromende rivier. En dit laatste mag dan misschien gunstig zijn voor Israël, toch houd je het gevoel: de wereld staat in brand, of meer nog: de wereld wankelt. Het zijn niet zomaar mensen die tegenover elkaar of tegenover Jezus staan, de hele wereld wankelt. Dat klinkt heel bedreigend. Maar wat is de betekenis daarvan?

Meer nog dan wakker blijven betekent waakzaam zijn dat we wakker geschud moeten worden. Waarom? Omdat de werkelijkheid veel ernstiger is dan in onze dromen. De werkelijkheid is die van een wereld die wankelt. En wij houden onszelf in slaap. Dat gaat heel eenvoudig over grote zaken als eerlijke handel in de wereld, wat we vaak een ver van ons bed show vinden. Maar ook ontwikkelingen in de samenleving, waarvan we denken dat dat wel losloopt. Maar ook in het klein: geen stelling durven nemen in een conflict waarin mensen het onderspit delven. Of, nog veel sluimerender, gewoon doorgaan met de dagelijkse drukke gang van zaken zonder je af te vragen of wat je doet nu de hoogste prioriteit heeft. Hoe vaak slaapwandelen we niet, terwijl we denken alert en wakker bezig te zijn. Ik bedoel dus niet het wel lichamelijk, maar nog niet geestelijk aanwezig zijn na een slechte nacht of na een druk weekend, en als een halve zombie aan het werk gaan. Nee. Ik bedoel dat we juist in ons alerte helderheid zo vaak maar gewoon doorgaan. Keihard werken is wat anders dan waakzaam zijn.

Begrijp dus goed wat Jezus zegt: het gaat er niet om bij waakzaamheid dat je rusteloos wakker moet blijven. Juist niet. Waakzaamheid, zou je misschien zelfs kunnen zeggen, is juist tot rust komen. Afstappen van alles wat vanzelfsprekend is en vanzelfsprekend doordendert, maar echt even pas op de plaats maken en denken: is dit nu wat er moet gebeuren? Zie ik niet iets belangrijkers over het hoofd? Of heel concreet: waarmee dien ik God en mijn naaste nu het meest? Of hou ik misschien mezelf voor de gek dat ik al genoeg doe, of het verschil toch niet kan maken, of dat alles gewoon door moet gaan? Waakzaam zijn is dus echt even de rust vinden om alles goed te overzien.

Nu klonken de beelden niet zo rustig. We hadden gezegd dat het erom ging dat we wakker geschud worden. En met alle kosmische beelden klonk het allemaal heel bedreigend. Maar dat is het ook om wakker geschud te worden. Het is namelijk wakker geschud worden uit een mooie droom, en wakker worden in een andere, veel minder ideale, of misschien zelfs verschrikkelijke realiteit. Iedereen maakt het moment wel eens mee, dat na een overlijden, een verbroken relatie, een ontslag, een verschrikkelijk bericht, de wereld in eerste instantie in onze dromen intact blijft, maar dat de harde werkelijkheid als een mokerslag op je afkomt als je wakker wordt.

En wat is die verschrikkelijke realiteit? Dat de wereld wankelt. Wanneer wankelt de wereld? De wereld wankelt als wij het spoor van God niet meer vinden en aanhouden. Zo ging het ook in Richteren. Wie met het dagelijkse bijbelleesrooster, dat ook in de Schakel staat, heeft meegelezen deze week, ziet vanaf Richteren 1 dat er een soort patroon is, dat het volk doet wat slecht is in de ogen van God; dat zij vervolgens worden uitgeleverd aan een ander volk, en dat uiteindelijk een rechter opstaat die hen de juiste richting wijst en hen bevrijdt. Het moge duidelijk zijn dat het niet Gods schuld is dat het volk in de macht van een ander volk komt. In het samenleven met andere volken verliest het volk zijn identiteit. Dat betekent dat het volk niet meer staat voor haar eigen principes. Dat het zich aanpast aan de wereld om maar gewoon verder te kunnen leven. Het slaapwandelt zogezegd. En God schudt het volk wakker. Eerst door het de realiteit te laten zien waarin het volk leeft. Geen vrijheid; dat is: geen mogelijkheid om te leven zoals je bent bedoelt. Net zoals je een droom niet kunt sturen, zo ben je elke grip op je leven kwijt, en wordt het een nachtmerrie.

Vervolgens komt er een rechter. In dit geval Debora. Een vrouw. En dat is het vermelden waard, want zo gauw krijgen vrouwen geen hoofdrol. Dus dat is van betekenis. Sterker nog, in de veldslag waarvoor Barak door Debora op pad wordt gestuurd wordt hij erop gewezen dat zijn rol van ondergeschikt belang is. Debora zegt tegen hem: ‘U zult geen eer behalen aan deze veldtocht, want de Heer zal Sisera – de vijandelijke legeraanvoerder – uitleveren aan een vrouw.’ Deze vrouw is Jaël. Nota bene een vreemdeling. Maar God heeft een voorkeur voor vreemdelingen. En Jaël jast Sisera in zijn slaap een tentpin door het hoofd, waarna hij overlijdt aan haar voeten. Nu willen feministisch theologen hier de betekenis aan geven dat Jaël hiermee opstaat tegen een man die haar seksueel onderdrukt, omdat de hele tentscéne een soort verbloemde bedscène is. En hierbij zou de tentpin dan een soort mannelijk symbool zijn waarmee ze zich juist bevrijdt.

Ik lees het er niet zo in, zeg ik eerlijk. Maar waar deze theologen in ieder geval opmerkzaam op maken is de bijzondere rol die vrouwen spelen aan de kant van God. In de mannenwereld van die tijd laat God zien dat vrouwen de weg weer vinden. In het loflied op Debora zingt Barak: ‘Onder Samgar (de vorige rechter), begaf geen karavaan zich nog op weg. Wie toch op reis moest, nam de kronkelpaden. Aanvoerders ontbraken, het land kende geen leiding totdat jij, Debora, kwam en Israël tot leidsvrouw werd.’ In al zijn drukdoenerij was het volk dus richtingloos. Het ontbrak mensen aan moed om de weg, dat is de weg van God, te gaan. En als je dan wel beslissingen moet maken, dan maak je maar gebruik van kronkelpaden. Halfbakken beslissingen, gedraai, hypocrisie, hopend niet gezien te worden. Pas onder leiding van Debora worden mensen wakker geschud om weer het rechte spoor te volgen.

En dat met hulp van Jaël. Ik zie hier bijna een gelijkenis met Elizabeth en Maria, hoewel ik dan ook niet weet wie wie zou moeten verbeelden, maar wel in hun rol, al is hun situatie totaal anders: Al deze vrouwen maken een soort statement. En waar Elizabeth met haar geloof Zacharias de mond snoert en Maria Jozef wakker schudt, zijn het deze vrouwen die het volk wakker schudden. En waarvoor schudden ze de wereld wakker. In het geval van Elizabeth en Maria zou je simpel kunnen zeggen: hun zwangerschap. Maar er is meer aan de hand. En dat laat het verhaal van Richteren zien. De wereld is in barensnood. En dan ga je niet slapen. Er is teveel in de wereld aan de hand om maar gewoon door te kunnen gaan. Er is teveel in ons leven aan de hand om daar niet heel open, eerlijk en kritisch naar te kijken. Sommige dingen in ons leven dulden geen uitstel. Of het nu om hulp aan je naaste gaat, of om je verzoenen met een ander, of om het kiezen vóór iets of iemand, of om echt werk te maken van je leven; het duldt geen uitstel. En als het nog niet de tijd is, en dat kan, laat het dan niet maar gewoon lopen. Anders wordt verwachting afwachting. En daar val je van in slaap. Wees daarom waakzaam in je leven. Gebruik ook deze adventsperiode om daarover na te denken: wat dringt zich in mijn leven en in de wereld om me heen aan me op, waar ik, hoe moeilijk misschien ook, ik iets mee moet? Als we dat doen worden we bevrijd. Uit ons slaapwandelend gewoon maar verder gaan, uit de nood die we ervaren als we wakker worden. En we worden gered door Hem die de redder wordt genoemd, en de wonderbare raadsman, de Rechter aller rechters: Jezus de Christus. Want Hem verwachten wij. Kom Jezus, kom.

zaterdag 26 november 2011

Adventsproject kindernevendienst: Op zoek naar de Koning

In het adventsproject 2011 van Kind op Zondag gaan we op zoek naar de koning. De verhalen van deze periode zetten ons op het spoor van een bijzondere koning: een mens die bij God hoort, die in zijn woorden en daden laat zien dat God naar mensen omziet. Met Kerst zullen we vieren dat die koning in Betlehem geboren is, in de persoon van Jezus Christus.
Op hun zoektocht naar een koning reizen de drie wijzen over de wereld. Maar ze reizen ook door de tijd. Onderweg komen ze oude verhalen tegen, die vertellen over God en mensen. De verhalen laten zien waar je het moet zoeken als je op zoek bent naar de koning die bij God hoort. Zo komen de mannen steeds dichter bij hun bestemming.

De projectverbeelding wordt dit jaar gevormd door een kompas. Met het kompas zoeken de
kinderen mee naar de koning die bij God hoort. Elke week laat het kompas een afbeelding zien die aansluit bij het verhaal. Verhalen wijzen de weg naar de koning die bij God hoort.

Klik hier om het projectlied te horen!

maandag 21 november 2011

‘Troost elkaar met deze woorden’ (preek 20 november 2011 - gedachteniszondag)

Tekst: Jesaja 60: 19-22; 1 Thessalonicenzen 4: 13-18 en Mattheüs 5: 1-12

Podcast/geluidsfragment

Vandaag is het de laatste zondag van het kerkelijk jaar. Voor wie er minder mee bekend is misschien een vreemd tijdstip. Het is geen einde van een seizoen, een schooljaar. Het is niet het einde van een kalenderjaar; het zweeft er ergens voor. Toch heeft het een logica. Het is vandaag namelijk de laatste zondag voor Advent. En dat is het begin van het kerkelijk jaar. We beginnen met een periode van verwachting richting Kerst, om daarna door het jaar heen verschillende hoogtepunten te hebben als Kerst, Pasen en Pinksteren. En deze zondag dan? Is nu slechts de cirkel rond? Nee, er is meer aan de hand. Er wordt echt iets afgerond. Vandaag staat ook in het teken van de voltooiing of voleinding van de wereld. De balans wordt opgemaakt. En wanneer je de balans opmaakt kom tel je niet alleen je winst, maar ook je verlies. Of misschien tel je wel vooral je verlies. Want per saldo gaat er veel mis, en verliezen we veel. Er gaan dingen niet goed, en we doen daar zelf aan mee. En we moeten afscheid nemen. We moeten afscheid nemen van mensen die we verliezen aan de dood of aan het leven. En we moeten afscheid nemen van illusies, dromen, dingen die het leven mooi maakten, maar die we onherroepelijk in het leven hebben verloren.

Met deze zondag kun je twee kanten op. Je kunt de kant op van wat er mis is gegaan. En dan kom je in de verhalen terecht waarin God bij Jezus’ terugkeer orde op zaken stelt. Dat zijn de klassieke lezingen op deze zondag. Je kunt ook de kant opgaan van het verlies in het leven, van het afscheid. En dan kom je bij de verhalen terecht die traditioneel rondom Allerheiligen worden gelezen. Op deze dag staan gelovigen stil bij de gelovigen die hen zijn voorgegaan, maar die er niet meer zijn.

De eerste brief van Paulus aan de inwoners van Thessalonica laat eigenlijk zien dat dit twee kanten van dezelfde medaille zijn. Kiezen we voor het eerste en stellen we deze zondag in het teken van orde op zaken stellen, dan komen we uit bij het begin van hoofdstuk vijf. Kiezen we voor de andere kant, die van het stilstaan bij het verlies, dan komen we bij het einde van hoofdstuk vier uit. Wij kiezen voor het laatste, maar voor Paulus zijn ze met elkaar verbonden. Voor beide kanten ziet Paulus namelijk dat de gelovigen getroost moeten worden. Daar eindigen beide stukjes mee. ‘Troost elkaar met deze woorden’ en ‘Dus troost elkaar en wees elkaar tot voorbeeld’. Daarom staat als motto boven deze preek een citaat uit de bergrede van Jezus dat we lazen: ‘Gelukkig de treurenden, want zij zullen getroost worden.’

Waarom hebben de gelovigen troost nodig? Een gekke vraag misschien om op deze zondag te stellen. Want velen worden geraakt door herinneringen of de sfeer van deze dienst. En soms weet je zelfs niet eens wat het nu is dat je raakt, maar het is er. Dat is goed. En we zoeken daarin troost.

Maar waarom wil Paulus de gelovigen van Thessalonica troost bieden? In de tijd dat Paulus deze brief schreef, het oudste document in het Nieuwe Testament, leefden de gelovigen in een sterke verwachting van de spoedige wederkomst van Christus. Het zou slechts nog even duren en dan zou Jezus terugkomen, orde op zaken stellen, en voor alle gelovigen de wereld vernieuwen. Maar dat moment bleef uit. Zoals we nu tweeduizend jaar later ook weten. Want we leven nog steeds op de oude voet verder. Er lijkt nadat Jezus uit de dood is opgestaan niet veel veranderd. Maar dat bracht de gelovigen van toen in nood. Wat gebeurt er dan met onze doden, die immers ook in die verwachting leefden? Waar blijven ze? Ook zij zullen toch deel hebben aan die nieuwe wereld? Maar hoe dan?

Het komt misschien dichter bij ons als we zien wat Paulus met zijn troost in deze nood beoogt. Hij zegt aan het begin: ‘Broeders en zusters, wij willen u niet in het ongewisse laten over de doden, zodat u niet hoeft te treuren, zoals zij die geen hoop hebben.’ Paulus wil vermijden dat mensen rouwen zonder hoop. Het luistert hier heel nauw. Natuurlijk wil Paulus niet suggereren dat je maar niet moet rouwen en treuren, omdat er hoop is. En het is ook niet Paulus’ bedoeling om te zeggen wat zo vaak gezegd wordt, zoals bijvoorbeeld: ‘er is nog zoveel moois om voor te leven’, ‘kijk eens wat voor mooi leven je hebt’, ‘kijk eens wat een rijkdom aan kinderen of vrienden je hebt’, of het meer algemene ‘kom op, probeer je te vermannen’ of het allerergste: er niet meer op terugkomen en doen alsof alles weer normaal is. Mensen zijn geneigd weer gauw verder te gaan, en verwachten dat ook van mensen die rouwen. We zijn geneigd de puzzel zo snel mogelijk weer in elkaar te leggen, ook als de puzzelstukjes eigenlijk niet meer goed passen. Maar wie rouwt zit met de brokken. Het leven klopt niet meer. Net als een wond duurt het een tijdje voor alles weer aan elkaar is gegroeid, en dan nog is er een groot litteken. Rouwen om het verlies van iemand aan het leven of aan de dood kent geen tijd. Hoe graag de wereld ook verder wil, en moet.

Paulus wil niet het rouwen en treuren vermijden, want dat kan niet, maar wel rouw en verdriet zonder hoop. Geen hoop dus die het verdriet ontkent, maar het verdriet juist draagt. In de tijd waarin Paulus spreekt, was de volgende grafinscriptie erg populair: ‘Wat jij nu bent, ben ik geweest; wat ik nu ben, zal ook jij zijn.’ Rauwer kan niet zou je zeggen. De inscriptie was zelfs zo populair dat mensen hem als afkorting kenden. Paulus stelt daar hoop tegenover. Hoop waarop dan? Een hemel, dat alles goed komt…? Nee, Paulus geeft niet zo’n antwoord, alsof hij weet dat dat ook een zoethoudertje zou zijn. Paulus blikt in zijn fundering van die hoop niet vooruit, maar terug.

Paulus blikt niet vooruit naar het moment dat Jezus terugkomt of zo, en al het leed geleden zal zijn of zo. Paulus blikt terug naar het moment waarop Jezus uit de dood opstond. Het is niet het meest makkelijke stukje uit het christelijk geloof, maar het is wel de kern: dat Jezus Christus is opgestaan uit de dood. Het gaat in het geloof niet eens zozeer om die feitelijke gebeurtenis, maar meer om de betekenis: dat Jezus gered is uit de macht van de dood, dat wil zeggen ook uit de wereld waarin de dood het voor het zeggen heeft. Hoeveel we van ons leven ook maken, uiteindelijk heeft de dood hier in deze wereld het laatste woord. Lijkt het. Als je die balans bij elkaar optelt, zou die er toch hopeloos uitzien. Maar het is niet hopeloos, zegt Paulus. Hij vult de hoop in het volgende hoofdstuk in als hoop op redding. Niet vanwege een vooruitzicht, maar vanwege een terugblik. Christus is ons namelijk voorgegaan. Nee sterker nog, onze doden gaan ons vooruit, als waren zij getuigen van de hoop. Onze doden blijven niet achter. Ze gaan ons vooruit. We geven onze rouw en we krijgen hoop van ze terug. Ze gaan met ons mee, ze gaan ons zelfs vooruit. En zo blijven wij hier niet alleen achter. Hoe alleen het soms ook kan voelen. Onze doden blijven niet achter.

Maar wij blijven ook niet achter. Zij zijn als het ware de maan die het licht van de zon, Christus, weerkaatsen naar ons op aarde. Een ander beeld is misschien nog mooier. Iemand leidde een jong meisje rond in een kathedraal. Hij probeerde uit de leggen wat Allerheiligen is. In die kathedraal was het donker en stil, buiten scheen de zon. De man wees op de figuren in de glas-en-loodramen. Bijbelse figuren, heiligenfiguren. Toen zei het meisje: ‘Ik zie het! Heiligen, dat zijn mensen waar het licht doorheen schijnt.’ Precies, en al zijn er maar weinig heiligen te vinden, ook zij hebben, vaak meer ondanks dan dankzij zichzelf, iets van het licht van God laten zien. En zo gaan onze doden ons ook vooruit. Herinneringen achterlatend, en niet altijd goede, gaan ze ons wel vooruit. Het gaat Paulus er niet om dat we met hen verenigd worden omdat zij heilig zouden zijn, welnee. Het gaat Paulus erom dat we met elkaar verenigd worden in Christus. Gered uit de macht van de dood. En die hoop doet leven. Die hoop kan werkelijk verdriet dragen. Want het verdriet en de rouw horen erbij, maar hebben niet het laatste woord, omdat de dood niet het laatste woord heeft. Troost elkaar met deze woorden.

donderdag 17 november 2011

Wat stel jij uit?

“Laten wij, die toebehoren aan de dag, op onze hoede zijn, omgord met het harnas van geloof en liefde, en getooid met de helm van de hoop op redding.” (1 Thessalonicenzen 5: 8)

De herfst staat in het kerkelijk jaar in het teken van de Voltooiing. In de kerk zijn we in die periode dankbaar voor wat we gekregen en verworven hebben, en we gedenken onze doden. In zoverre is het jaar dan rond, en beginnen we met Advent weer opnieuw.

Maar Voltooiing heeft niet alleen te maken met afronden. Het heeft ook te maken met dingen die geen uitstel meer dulden. En dan bedoel ik niet de lijstjes met klusjes en boodschappen die we allemaal nog moeten doen. Nee, juist niet. Het gaat dan om dingen waar we waakzaam voor moeten zijn. De waan van de dag kan zo bepalend zijn, dat we nauwelijks de tijd verstaan waarin we leven. We worden zo vaak afgeleid door waar we druk mee zijn, dat we nauwelijks toekomen aan waar het leven en het geloof werkelijk om gaat.

U hoeft zich niet aangevallen te voelen door mij; het is geen kritiek in die zin. Maar als het bedreigend voelt, dan is dat precies het gevoel dat hierbij hoort. Bedreigend is het dat we er niet aan dreigen toe te komen de tijd onder ogen te zien: alles wat er gebeurt, en keuzen die we daarin moeten maken. Wie erbij stilstaat valt op dat we vaak niet de dingen uitstellen die geen prioriteit hebben, maar juist die dingen die van ons keuzen vragen, en nadenken daarover. Veel makkelijker is het om gewoon door te gaan: te slapen, te eten, te werken, te drinken en weer te slapen. En wat vliegt de tijd dan.

De lezingen uit de bijbel in deze tijd sluiten aan bij dat gevoel van bedreiging. En de kranten in deze tijd ook. Of de crisis in Europa nu escaleert of niet; het is behoorlijk bedreigend. Van ongekende omvang. Zonder alle ins en outs te kennen – en wie doet dat wel, want zelfs de ‘deskundigen’ verschillen enorm van mening – het lijkt een crisis te zijn de geen uitstel duldt en verregaande keuzen vraagt. En het is geen ver van ons bed show. Het raakt ons leven, omdat we allemaal een inkomen verwerven of krijgen dat hierdoor beïnvloed wordt. Maar ook andere zaken in ons leven nopen ons waakzaam te zijn. Dingen niet op zijn beloop te laten, verzoening of toenadering niet uit te stellen, op te staan en te doen wat gedaan moet worden.

De brief van Paulus aan de inwoners van Thessalonica wil ons bemoedigen. We zijn geen mensen van de nacht, zegt hij, maar van de dag. ‘Omgord met het harnas van geloof en liefde, en getooid met de helm van de hoop op redding’ kunnen wij de bedreigingen weerstaan of doorstaan, en ontvangen we moed om juist met datgene bezig te gaan dat zich niet laat uitstellen, maar waar we wel omheen draaien. “Want Gods bedoeling met ons is niet dat wij veroordeeld worden, maar dat wij gered worden door onze Heer Jezus Christus. Hij is voor ons gestorven opdat wij, of we nu op aarde zijn of gestorven zijn, samen met hem zullen leven. Dus troost elkaar en wees elkaar tot voorbeeld.”

Bezinningsvraag: wat stel ik uit?

dinsdag 15 november 2011

Bijzondere kindernevendienst op 20 november vanwege de gedachteniszondag

Op zondag 20 november houden we weer een bijzondere kindernevendienst in de Ambrosiuskerk.

In de kerk is de dienst ter nagedachtenis aan overledenen. Deze begint om 10u.
Ieder jaar besteden we tijdens deze dienst speciale aandacht aan de kinderen.
De kindernevendienst zal extra lang zijn. Er is ruimte voor een lach en een traan. We sluiten af met een creatieve activiteit.
Zo hebben we andere jaren al een troostkastje gemaakt, een troostdoosje gevuld en een vlinder gemaakt.

Dit jaar gaan we iets doen met een kaars en wax. Natuurlijk mag je dit aan het einde mee naar huis meenemen. Het zal heel mooi worden.

Alle kinderen van de basisschool zijn van harte welkom. Neem gerust een vriendje of vriendinnetje mee.

We zien jullie graag!

maandag 14 november 2011

Onafhankelijkheid in onderlinge liefde (preek 13 november 2011)

Tekst: Ezechiël 34: 11-17, 1 Thessalonicenzen 4: 9-12 en Mattheüs 25: 31-46

Podcast/geluidsfragment

Vandaag wil ik het met u hebben over onafhankelijkheid. Wat roept onafhankelijkheid bij u als eerste op? Als ik aan onafhankelijkheid denk dan hoor ik allereerst een positieve klank als het gaat over bijvoorbeeld onafhankelijkheid van landen. Onafhankelijkheidsdagen zijn feestdagen. Gevierd wordt dat een land vrij is geworden van overheersers. Dat is dus een positieve onafhankelijkheid. Als het gaat over onafhankelijkheid van personen, dat iemand zelf onafhankelijk is, dan is het nog niet zo makkelijk om te zeggen of dat positief is of negatief. Je kunt het positief vinden dat iemand zelfstandig is. Dat hij zijn eigen boontjes dopt. In staat is zelf zijn leven in te vullen. Aan de andere kant kun je het negatief vinden als iemand zich daarmee losmaakt van anderen. Anderen niet nodig zegt te hebben. Genoeg heeft aan zichzelf. Individualisme ten top.

Deze negatieve gedachte bij een persoonlijke onafhankelijkheid was voor mij de reden voor wat verwarring bij de tekst uit de eerste Thessalonicenzenbrief. Paulus spoort daar namelijk de gemeente aan van niemand afhankelijk te zijn. Wat bedoelt hij daarmee?

Paulus benadrukt in het begin van het stukje brief het belang van de onderlinge liefde. De gloednieuwe kleine christelijke gemeente in Thessalonica schijnt goed te hebben begrepen waar het dan over gaat. Ze hebben, zegt Paulus, van God geleerd hoe ze in liefde met elkaar om moeten gaan. En dat doen ze. En Paulus spoort hen aan dat nog meer te doen. Ik veronderstel dat hij daar vooral mee bedoelt dat ze daarmee moeten doorgaan, zodat daardoor de liefde groeit. Als de onderlinge liefde namelijk goed zit, dan vermindert het niet door die te delen, maar vermeerdert het zich juist wanneer het gedeeld wordt! Liefde is niet alleen geven. Nee, sterker nog, in onderlinge liefde zou je er meer voor moeten terugkrijgen, in gezamenlijkheid. Teleurstelling in liefde zit hem vaak hierin dat de onderlinge liefde niet vermeerdert, maar dat hij juist minder wordt, hoeveel je er ook aan geeft.

Nadat Paulus de gemeente heeft aangespoord nog veel meer in onderlinge liefde met elkaar om te gaan, zegt hij iets merkwaardigs. Hij spoort de mensen aan ‘er eer in te stellen in alle rust uw eigen zaken te behartigen en uw eigen brood te verdienen. Dat hebben wij u opgedragen’, zegt Paulus, ‘opdat u een eerzaam leven zult leiden in de ogen van hen die niet tot de gemeente behoren, en u van niemand afhankelijk bent.’ Natuurlijk heeft Paulus gelijk dat hij er belang aan hecht dat de gemeente voor de ogen van hen die niet tot de gemeente behoren een eerzaam leven leiden. Het is de beste reclame, en tegelijkertijd de slechtste reclame als het niet gebeurt. En als dat niet gebeurt wijten we het gek genoeg bijna altijd aan anderen, en nooit aan onszelf. Maar goed, dat de gemeente een eerzaam leven moet leven voor het oog van de buitenwacht is logisch. Maar waarom zegt Paulus ook dat de gemeente er een eer in moet stellen hun eigen zaken te behartigen en zijn eigen brood te verdienen? En sterker nog, dat men van niemand afhankelijk is? En ik veronderstel daarbij ieder, of ieder huishouden, afzonderlijk. Afhankelijkheid lijkt binnen onderlinge liefde helemaal geen ondeugd te zijn. Het is goed als je je afhankelijk durft op te stellen naar anderen en niet alles zelf in de hand wilt houden. Maar hier wordt onafhankelijkheid als een deugd gepresenteerd. Hoe zit dat?

Deze vreemde combinatie tussen de aansporing van onderlinge liefde en onafhankelijkheid van anderen komt waarschijnlijk voort uit een concrete onrust die Paulus in de gemeente aantreft. Vermoedelijk heeft hij hier de mensen op het oog de hij in het volgende hoofdstuk toespreekt. Daar staat in vers 14: ‘Wij sporen u aan, broeders en zusters, iedereen die zijn dagelijks werk verwaarloost terecht te wijzen.’ Deze mensen zijn vermoedelijk dezelfde mensen die Paulus in de tweede Thessalonicenzenbrief aanspreekt, zij het daar in wat hardere bewoordingen. Het gaat hier niet om een werkmoraal; en dat mensen niet lui mogen zijn. We lezen een brief uit een tijd dat de terugkeer van Jezus heel spoedig werd verwacht. En sommige mensen waren daar zo vol van, dat ze hun werk verwaarloosden. En dat was nog tot daar aan toe. Maar ze waren wel heel druk bezig met anderen van hun verwachting deelgenoot te maken. Het beeld dat Paulus dan voor zich ziet, als dit uit de hand zou lopen, is dat de gemeente weliswaar vol van het vuur van de Geest de onderlinge liefde betracht, maar in het concrete leven van alledag niet voor zijn eigen onderhoud zorgt. Voor het oog van de buitenwereld zou de gemeente dan een sektarisch clubje profiteurs zijn, dat weliswaar liefde betracht, maar op kosten van anderen. En om te vermijden dat het goedkope liefde is, moeten de gemeenteleden zelf in hun onderhoud voorzien.

Onafhankelijkheid als deugd. Dat heeft dus niets te maken met dat je anderen niet nodig hebt, of aan jezelf genoeg hebt. Dat heeft te maken met zelfstandigheid. Alles wat je geeft in afhankelijkheid staat niet op zichzelf, maar is afhankelijk van de goedkeuring van anderen. En dan staat liefde niet meer op zichzelf.

Laat ik dat concreet proberen te maken. Het is goed om op eigen benen te staan. Voor zover dat natuurlijk in je vermogen ligt. Het gaat er daarbij niet om dat je niets van anderen zou mogen aannemen, o, alsjeblieft wel. Het gaat erom dat je daar niet van afhankelijk moet willen zijn. Waarom is dat zo belangrijk? Een andere grote deugd is namelijk dat we belangeloos kunnen geven. Het is pas echt liefde als je iets geeft zonder dat je er iets voor terug wilt. Dat kan heel concreet zijn, dat je iemand ergens mee helpt, maar dat niet doet zodat die ander iets voor jou doet. Maar het kan ook dieper gaan, dat je iets voor iemand doet, zonder dat je van die ander verwacht dat hij jou bevestigt dat het zo lief of zo goed van je is dat je dat doet. Heel veel doen wij in afhankelijkheid van de goedkeuring van anderen. Om allerlei redenen doen we dingen omdat we het nodig hebben dat anderen bevestigen dat we het goed doen. Soms heeft dat met trots te maken, en dan moeten we het heel gauw opzij zetten, maar het kan ook met een nood of een verlangen te maken hebben. Een verlangen om te mogen bestaan.

Het is God die ons kent, en die weet wat ons kwelt. En hij wil ons op eigen benen zetten. Hij wil dat we zelfstandig worden. Omdat we zo echt liefde kunnen geven. En geheel vrijblijvend is dat niet. Hoezeer het ook een nood kan zijn dat je afhankelijk bent van anderen, Hij roept ons wel ter verantwoording. Dat is waar de Evangelielezing over gaat.

In de laatste weken van het kerkelijk jaar staan ook in het dagelijkse bijbelleesrooster teksten centraal die gaan over de voltooiing van de wereld. En vaak zit daar een oordeel aan vast of een eindafrekening. Veel teksten schetsen ook gruwelijke beelden bij dat moment aan het eind der tijden. Ik denk dat we niet zozeer die beelden moeten volgen, maar wel het karakter ervan. Waar het om gaat is dat God mensen ter verantwoording roept. En dat gaat niet zozeer over een eindoordeel ver weg van nu. Dat gaat over ons leven hier en vandaag. Jezus roept in Mattheüs mensen ter verantwoording om wat ze hebben gedaan. En hij prijst de ene groep en veroordeelt de andere groep om wat ze wel en niet voor Hem hebben gedaan. En beide groepen zeggen: maar we hebben u helemaal niet in nood gezien. En precies daar gaat het om, zegt Jezus. Het moet je er niet om gaan dat je het moment afwacht waarop het erop aankomt voor jezelf. Het komt er nu op aan. Je moet het niet laten afhangen van mij, zegt Jezus, je moet het nu doen. Van uitstel komt afstel. Vandaag is de dag dat het moet gebeuren.

Lees dit soort teksten daarom niet als een angstaanjagend vooruitzicht waarvoor we nu moeten beven en vrezen en uit angst ons leven moeten beteren om maar goed voor de dag te komen. Nee, het gaat hier om. Wees onafhankelijk, dat is zelfstandig, in je liefdevol handelen naar elkaar. En neem daarin je verantwoordelijkheid. Zorg dat je belangloos geeft en niet alleen maar neemt. Ontdek dat in die onderlinge liefde veel meer te halen is dan wanneer je je op jezelf terugtrekt in zelfgenoegzaamheid of in het waanidee dat je daarin gelukkig zult worden. Het heil vind je in verantwoordelijke en zelfstandige liefde onder elkaar. Tot eer van God, tot eer van elkaar, en tot eer van jezelf.

vrijdag 11 november 2011

Brief uit de pastorie zondag 13 november

'Wie God beproeft komt er goed vanaf'

Jullie hebben gezegd: ‘Wat heeft het voor nut om God te dienen, wat hebben we eraan dat we zijn voorschriften in acht nemen en ons in een boetekleed hullen voor de HEER van de hemelse machten? We moeten de hoogmoedigen wel gelukkig prijzen, want wie zich goddeloos gedraagt gaat het voor de wind, en wie God beproeft komt er goed vanaf!’ (Maleachi 3: 14 en 15)

In het dagelijkse bijbelleesrooster staan deze dagen pittige teksten. Deze week de laatste verzen uit Maleachi. Vlak voor het einde van het kerkelijk jaar hebben de lezingen het karakter van 'orde op zaken stellen'. En dat moet, omdat er dingen niet kloppen. Hoezeer de mensen die Maleachi tegenover zich heeft ook ongelijk hebben, het is wel zo. Of, je zou haast zeggen dat het zo is als je om je heen kijkt. Waar Spreuken er nog heel vroom vanuit gaat dat als je ontzag hebt voor God, het je voor de wind gaat, zeggen de mensen hier dat het eerder erop lijkt dat wie zich goddeloos gedraagt het voor de wind gaat, en wie God beproeft er goed vanaf komt.

En zeg nou zelf: misdaad lijkt vaak te lonen. We moeten niet denken dat ons rechtssysteem garandeert dat niemand zich via fraude en corruptie verrijkt ten koste van anderen. Het is vaak slechts correctie achteraf. En hele landen lijken gebouwd te zijn op een systeem van fraude en corruptie. En in het klein: brutalen hebben de halve wereld. De wereld lijkt zo helemaal geen plek te zijn waar kwetsbare gelovigen een gelukkig leven kunnen vinden. Alle deugden van zachtmoedigheid, geduld, liefde, vredelievendheid en noem maar op lijken je niet ver te kunnen brengen.

Veel mensen zijn geneigd teksten als deze te laten liggen, net als andere teksten die over de 'eindtijd' gaan. Verschrikkelijke beelden worden geschetst in bijvoorbeeld Mattheüs 24, dat later deze week op het leesrooster stond. Je kunt je ook moeilijk een voorstelling maken van wat er nu bedoeld wordt, hoe concreet de beelden ook zijn. Maar waar het de bijbel om gaat, is om het niet bij de opmerkingen van de mensen bij Maleachi te laten. 'De Heer hoorde het en luisterde aandachtig.'

En dan komt er een visioen, waarin de mensen gespaard worden. Waarin orde op zaken wordt gesteld. De zon zal stralend over hen opgaan, en gerechtigheid brengen en genezing. 'Huppelend als kalveren de op stal hebben gestaan zullen jullie naar buiten komen.' Wat een mooi beeld. Wie ooit koeien uit de stal heeft zien komen in het voorjaar, kan zich de immense vreugde voorstellen die met dit beeld is bedoeld.

Hoewel de winter eraan komt, weten we ook: er komt een nieuwe lente.

donderdag 10 november 2011

'Wie zijn ritme verliest, verliest ook zijn vrijheid'

Afgelopen maandag stond in dagblad Trouw een interview met filosofe Marli Huijer; een pleidooi voor herwaardering van de zondag als rustdag. Het was geen theologisch verhaal, noch een religieus verhaal. Toch werd de functie van religie in het houden van een rustdag wel gewaardeerd. 'Samenlevingen met een priester overleefden beter dan samenlevingen zonder priester.' De functie van de priester was dat hij door de terugkomende rituelen en het samenkomen daaromheen ritme aanbracht in de samenleving. En ritme is wat ontbreekt in een samenleving die alsmaar doorgaat en geen onderscheid meer maakt tussen werken en niet werken. Marli Huijer pleit voor een wekelijkse 'accudag', die voor zoveel mogelijk mensen op dezelfde dag valt, om ritme te houden in de samenleving.

Ritme neemt bij Huijer ongemerkt de plaats in van rust. Ze heeft het ook over de klassieke drie R's van ritme, reinheid en regelmaat. Het nadeel van het woord ritme is dat je nog steeds het gevoel kunt krijgen dat alles in een bepaalde maat moet doorgaan. Net als de metronoom op de voorkant van het boek. Het doet een beetje mechanisch aan. Maar dat is maar schijn. Rust hoort bij ritme. Het is een 'terugkerende tijd'. Anders is er geen ritme meer, maar een continue onrust. Ritme is een mooi modern woord, dat aansluit bij het bijbelse idee van de schepping.

Schepping is namelijk van den beginne af aan scheiding aanbrengen. Het geeft alles een maat door orde in de chaos te scheppen. Dat is het eerste wat God deed. Orde in de chaos scheppen. Want in den beginne was de aarde woest en leeg. En die orde in de chaos is geen opgelegde orde, maar die orde geeft ruimte aan al het leven op aarde. En het laatste dat God schiep was rust. God deed niet niets op de zevende scheppingsdag. Hij schiep rust. Rust is niet leeg, rust is niet niets. Rust is wel degelijk iets. Sterker nog, het is het eerste dat de mens van de schepping meemaakt. Hij is op de zesde dag geschapen, dus zijn eerste dag is een rustdag. In het christelijk geloof ook. De eerste dag van de week is de zondag, een rustdag.

Mag je werken op die dag? Die discussie is moeilijk. Met de erfenis van een hele strenge zondagcultuur in het achterhoofd. En er zijn ook tal van banen die gewoon doorgaan op zondag. Niet alleen in de publieke sector, maar ook in de recreatie. En mag je dan wel naar een pretpark, waar andere mensen voor je werken?

Ik denk dat het belangrijkste is dat er in de samenleving een besef blijft van een dag die anders is dan andere dagen. Dat het dus bijzonder is als je op zondag werkt, en geen vanzelfsprekendheid. Dat de samenleving niet altijd maar doorgaat, maar dat ze ook een besef heeft dat het een keer genoeg is. En niet alleen genoeg voor jou, maar genoeg voor ons allemaal. Anders blijft alles maar doorgaan. En natuurlijk, er moet altijd nog wat. Maar móet dat ook echt?

'Wie zijn ritme verliest, verliest ook zijn vrijheid.' Juist het inleveren van de bijzonderheid van die ene dag, zorgt ervoor dat je veel minder vrij zult zijn. Omdat er altijd wel wat is. Een reden om toch boodschappen te doen, een reden om toch te werken, een reden om toch... En dat er dan mensen zijn die op zondag werken; laten we ze ervoor dankbaar zijn. En het niet voor lief nemen. Zo komt de samenleving tot rust. En hoe ieder die rust invult is nog een vraag apart. Als het maar een cesuur legt in je ritme van zeven dagen. Voor wat er niet af is, is er elke week weer een nieuw begin. Na een rustdag. Omdat het uiteindelijk niet van onze drukte afhangt, maar van het leven dat God in ons en om ons heen schept. Daar mogen we van genieten!

maandag 7 november 2011

Paulus zoekt een duurzame relatie (preek 6 november 2011)

Tekst: Jesaja 48: 17-21; 1 Thessalonicenzen 3: 1-13 en Mattheüs 25: 14-30

Podcast/geluidsfragment

Het is al even geleden dat we gelezen hebben uit de eerste Thessalonicenzenbrief. Het is het oudste document dat in het Nieuwe Testament staat. En de brief is geschreven door Paulus. Het is dus ook zijn eerste brief in de bijbel.

Uit deze brief lezen we niet vaak, omdat hij niet zo heel sprekend is, en niet zoveel concreets te zeggen heeft. En toch is het boeiend eens een keer wat langer bij deze brief stil te staan. Want je merkt in de brief dat het allemaal nog zo nieuw. Het is allemaal nog erg onontgonnen terrein dat er gemeenten gesticht worden, dat ze daarna in stand moeten worden gehouden, en dat er contact met ze moet worden onderhouden. Hoe doe je dat? En wat kun je verwachten? En bovendien: er is zoveel tegenwerking dat het nog maar de vraag is of alle inspanningen blijvend resultaat zullen hebben. Er zijn vervolgingen, er zijn mishandelingen, er is tegenwerking, er is ongeloof, er is wantrouwen. En wat doet dat met je geloof als het nog zo in de kinderschoenen staat?

Je merkt gaandeweg de brief dat Paulus eigenlijk nog heel onervaren is. En dat merk je niet zozeer aan zijn daden; daar horen we eigenlijk niet zoveel over. Maar we merken het wel aan zijn emoties. Eerder in de brief spat de dankbaarheid ervan af. En die dankbaarheid vliegt alle kanten op. Hij is God dankbaar, hij is de gemeente dankbaar, hij is ook dankbaar voor wat hij en de zijnen hebben mogen doen. En je merkt dat hij al schrijvende nog een beetje aan het zoeken is. Wie kan hij waarvoor dankbaar zijn? Wat doet de gemeente, wat doet hij, en wat doet God? Hoe verhouden die drie zich tot elkaar? Dat zijn heel voorstelbare vragen als je met geloofsogen ook naar je eigen leven kijkt. Wat doe jij, wat doen anderen voor je, en wat doet God? Aan wie heb je te danken wat je bereikt hebt; aan jezelf, aan anderen, aan God? En dat is niet of/of. Dat is en/en. Maar hoe dan en in welke verhouding? Je mag trots zijn op jezelf, maar ook weer niet alles aan jezelf toeschrijven, en hoe zou je het bovendien hebben kunnen bereiken als niet God had meegewerkt? Voel je de spanning? Nou is er wel een christelijke nooduitgang: namelijk te zeggen dat de Geest van God alles heeft bewerkt in ons, maar daarmee is nog niet alle spanning weg, want werk je dan echt niet met een dubbele agenda?

We hebben de laatste keer dat we uit deze brief lazen ook gezien hoezeer Paulus bezig is om zijn eigen positie zo vorm te geven dat duidelijk wordt dat hij zijn werk niet doet voor eigen gewin. Hij neemt zelfs een baan om niet financieel afhankelijk te zijn. En hij probeert de schijn te vermijden dat hij een verborgen agenda heeft. Hoezeer anderen dat ook beweren. En tegelijkertijd probeert hij wel zijn gezag te vestigen als een getuige van Christus en zijn apostel. En hij gebruikt dan beelden voor zijn positie ten opzichte van de nieuwe gemeente van een voedster en een vader.

Vandaag zien we een andere onstuimige emotie van Paulus, namelijk die van de liefde. Na een voedster en een vader toont hij zich welhaast hier een minnaar, zoals hij praat over zijn gevoel voor de gemeente. Want hij is onzeker. Hij en zijn gemeente zijn op afstand van elkaar. En houdt de liefde dan wel stand? Is het ‘uit het oog, uit het hart’? Waar Paulus eerst praat over het geloof van de gemeente, praat hij daar later over samen met hun liefde, om daarna alleen nog maar over de liefde te praten. En het geloof krijgt zo een beetje de klank van trouw, wat het natuurlijk ook in zich heeft. Blijven zij hun geloof trouw, en daarmee ook de verkondiger van dat geloof? Of zou hun houding veranderd zijn? Zouden ze anders over Paulus zijn gaan denken? Zouden ze toch onder invloed van allerlei roddels toch zijn gaan geloven dat Paulus een dubbele agenda had? Het klinkt bijna als jaloersheid. Paulus weet dondersgoed dat het niet om hem gaat, maar om God, maar tegelijk vereenzelvigt hij zich zo met zijn boodschap, de boodschap van Jezus, en vereenzelvigt hij zich ook zo met de gemeente, dat hij het niet zou kunnen verkroppen als anderen tussen hen in komen staan. Maar het is niet alleen dat er een ander zou kunnen zijn. Paulus vreest ook dat als hij op afstand is, de gelovigen zullen voelen hoe moeilijk de weg is, die hij hen gewezen heeft. Misschien hadden zij het zich allemaal veel makkelijker voorgesteld. Alle tegenstand en tegenspoed zou hen ervan kunnen overtuigen dat het eigenlijk niets dan ellende is dat de weg van het geloof hen heeft gebracht. En dan zou het heel verleidelijk zijn om zonder Paulus wat rustiger vaarwater op te zoeken.

O, Paulus kan het niet langer uithouden, schrijft hij, en daarom stuurt hij Timoteüs, omdat hij zelf niet in staat is te komen. En wat is hij verheugd als hij hoort, zegt hij, ‘hoe u er even vurig naar verlangt ons te zien als wij u.’ Gerustgesteld is Paulus. Mocht hij niet wat meer vertrouwen hebben? Daar zal hij in het prille begin van die relatie nog weinig houvast voor hebben gehad. Ja, in het geloof in God had hij het kunnen vinden, ja natuurlijk. Maar hij zit er met heel zijn mens-zijn in, en voelt hoe graag God ook deze mensen vasthoudt. En hoe onzeker het allemaal nog is. Maar hij zoekt niet zozeer naar zekerheid voor zichzelf. Hij zoekt naar een duurzame relatie. Die zekerheid heeft hij nog niet. Of, moet ik zeggen, is hij nu gerustgesteld dat de gemeente wel degelijk in is voor een duurzame relatie. Als de gemeente aan allerlei verleidingen bloot zou hebben gestaan, zich door allerlei impulsen zou laten leiden, dan zou er een duurzame relatie er niet inzitten.

En als er geen duurzame relatie in zit, zou het voor Paulus voelen dat al zijn inspanningen tevergeefs zijn geweest. Daarom gebruikt hij zulke grote woorden als in vers 5: ‘Ik wilde weten of uw geloof standhield, want ik was bang dat de verleider u had verleid en onze inspanningen voor niets waren geweest.’ Als dat zo zou zijn geweest was Paulus niet te troosten geweest door te zeggen dat hij en zijn geliefde gemeente toch een mooie tijd met elkaar hebben gehad, maar dat het niet zo mocht zijn; nee, voor Paulus is dan alle inspanningen voor niets geweest. Paulus zoekt een duurzame relatie; en als hij die niet zou hebben gevonden bij de gemeente omdat hun liefde verslapt was, dan zouden zijn inspanningen voor niets zijn geweest.

In dat licht is het goed ook eens te kijken naar de knecht met die één talent in bruikleen kreeg. Waar Paulus zich in de brief bedient van verschillende beelden voor zijn verhouding tot de gemeente, is Jezus vrij uniform: ook in deze gelijkenis gaat het over een heer, en in dit geval zijn knechten. Stel je in het licht van die liefdesrelatie die we zojuist beschreven eens voor hoe de reactie van de laatste knecht overkomt. ‘Heer, ik wist van u dat u streng bent, dat u maait waar u niet hebt gezaaid en oogst waar u niet hebt geplant, en uit angst besloot ik uw talent te begraven: alstublieft, hier hebt u het terug.’ Interessant is deze opmerking vanuit wat we aan het begin zeiden over de rolverdeling, als ik het zo mag noemen: wat is je eigen rol, wat die van anderen, en wat die van God in wat je bereikt? En deze knecht is zo op zichzelf gericht, en wil zo zelfstandig zijn, dat hij zelfs naast zich neerlegt wat hij krijgt aangereikt. En hij zegt in feite: ‘Denk niet dat u ergens recht op hebt, omdat u mij dat talent gegeven hebt. Denk niet dat ik me op enigerlei wijze uitlever aan u.’ En de heer uit de gelijkenis is getergd en gekwetst in zijn liefde. Hij zegt met zoveel woorden: ‘Had dan minimaal het talent voor jezelf gebruikt en er je voordeel mee gedaan. Dan had je me tenminste nog dankbaar kunnen zijn met de rente die je erover kreeg.’ Een gekwetste liefde…

U begrijpt, hoezeer Paulus ook als een minnaar kan klinken in zijn brief; het is slechts een van de beelden waarmee hij zijn gevoel tot de gemeente wil laten spreken. Maar het is een overtuigend beeld. Het gaat hem niet om hemzelf, maar wel om een gelijkgezindheid. Hij wil zeker weten of de gemeente hetzelfde voelt. Want hij voelt dat hij dan gesterkt wordt in zijn geloof. Hij voelt dat hij opleeft. Geloof beleef je niet alleen op jezelf; je voelt hoezeer het opleeft als je het met mensen kunt delen. Anders blijft het zo op zichzelf staan. Geloof heeft het in zich dat het beantwoord wil worden. Net zoals liefde beantwoord wil worden. En zo niet, dan blijft het geloof alleen en koel achter, en wordt het niet aangevuurd. Daarom is het goed dat we hier nu ook samenzijn. Om in dat samenzijn te ervaren dat ons geloof beantwoord wordt.

En in die gelijkgezindheid komt de gemeente samen rondom de tafel. Die delen we met elkaar. In al onze verscheidenheid. Om gevoed te worden en elkaar te voeden. Dat is niet zomaar een toevallige samenkomst van mensen. De Maaltijd werd in de vroege kerk niet voor niets een agapè-maaltijd genoemd, een liefdesmaaltijd. Niet bij kaarslicht, hoewel, er brandt er één, maar omdat het een maaltijd is die georganiseerd wordt rondom een gelijkgezind gevoel bij Jezus te willen horen. De voornaamste liefde die hier bedoeld is is niet de liefde tot elkaar, maar de liefde voor God. En vanuit die liefde worden we als vanzelf aangespoord om die liefde naar elkaar vorm te geven. ‘Moge de Heer’, sluit Paulus af, ‘uw liefde voor elkaar en ieder ander groter maken, zodat uw liefde even overvloedig wordt als onze liefde voor u. Moge de Heer u door die liefde kracht geven, zodat u zuiver en heilig voor onze God en Vader zult staan wanneer onze Heer Jezus komt met al zijn engelen.’

vrijdag 4 november 2011

Actie Schoenmaatjes: doe jij ook weer mee?

Doe je dit jaar mee aan de Actie Schoenmaatjes? Maak een simpele schoenendoos tot een onvergetelijk cadeau. Tot en met zondag 13 november kun je je schoenendoos inleveren in de Ambrosiuskerk. Zondag 6 november kun je nog een schoenendoos ophalen in de kerk. Hieronder zie je meer informatie, of ga naar de site van de actie Schoenmaatjes.
En: heb je 'onze' Zonne van Dongen al gezien als reporter in het Schoenmaatjesjournaal? Klink daarvoor op het filmpje onder de brief.



woensdag 2 november 2011

Allerdankdag

Gisteren heb ik me opgewonden over de Decemberkalender, die door de Protestantse Kerk in Nederland wordt uitgegeven in plaats van een Adventskalender. Men vindt het missionair de periode van bezinning aan te passen aan de periode van de feestmaand, 1 tot en met 31 december.

Nu zijn protestanten toch al niet zo sterk met data. We zijn al missionair vergeten dat Advent vier zondagen voor Kerst begint (dit jaar 27 november); de Veertigdagentijd zetten we al jaren op de verkeerde dag in. De Veertigdagentijd start 40 dagen voor Pasen, minus de zondagen. Dus op een woensdag, die traditioneel Aswoensdag wordt genoemd. Deze dag wordt nauwelijks gevierd in protestantse kerken, maar eens te meer in rooms-katholieke kerken. En met een mooi ritueel: de palmtakjes (vaak van buxus) die bij palmzondag werden uitgedeeld (en op de palmpasenstokken zaten) worden door mensen weer meegenomen, verbrand, met water vermengd, en zo ontstaat een asmengsel waarmee iedereen die wil een askruisje op zijn voorhoofd getekend kan krijgen. Een indrukwekkend en intiem ritueel. Een begin van bezinning, ingetogenheid, en wellicht vasten. Deze dag zijn wij als protestanten helemaal kwijt. We laten de Veertigdagentijd gewoon op de eerste zondag daarna beginnen. Jammer. Dit jaar werd dat zelfs schrijnend duidelijk, omdat Aswoensdag samenviel met de Biddag voor Gewas en Arbeid. Het lukte me niet om de broeders en zusters zo ver te krijgen Biddag een week te verzetten vanuit oecumenisch oogpunt. Is de Biddag minder belangrijk? Neen. Maar Aswoensdag is het begin van een van de kernmomenten in ons kerkelijk leven.

En neem vandaag. Alsof het zo moet zijn is het vandaag niet alleen Dankdag voor Gewas en Arbeid bij ons maar ook Allerzielen bij de rooms-katholieken. Op Allerzielen worden de overledenen herdacht. Me dunkt een beter moment dan aan het einde van het kerkelijk jaar. Lees de evangelielezing uit het rooster er maar eens op na. Die gaan over de wederkomst van Christus en het oordeel. Deze zondag van Voltooiing staat op zichzelf. Hoort daar de gedachtenis van onze overledenen bij? En dankdag? Het is vervloeid met de zondagen erna, in onze gemeenten.

Je kunt veel zeggen over de rooms-katholieke kerk, maar ze staan met hun kalender wel dichter bij de liturgie van het kerkelijk jaar, en daarmee ook dichter bij het leven. 2011 met zijn overlapping van Biddag en Aswoensdag, en van Dankdag en Allerzielen, is alleen een slecht jaar om daarvan te leren. Jammer. Volgend jaar beter.

dinsdag 1 november 2011

Verwacht ik een Decemberkalender van mijn kerk?


Vanuit het Missionair werk van onze kerk wordt dit jaar een Decemberkalender aangeboden 'Liefde is het einde'. De nieuwsbrief vertelt: 'Iedere dag heeft een tekst of een vraag om iets te doen, om even bij stil te staan op weg naar Kerst.' Ik viel van mijn stoel: een Decemberkalender? Waarom geen Adventskalender?? De nieuwsbriefschrijver voelt dat ook wel aan, maar praat erover heen: 'Anders dan de afgelopen jaren met de adventskalender loopt de decemberkalender van donderdag 1 december tot en met zaterdag 31 december. Elke dag heeft een prachtige afbeelding die als ansichtkaart opgestuurd kan worden. Nieuw is dat het gedeelte met de afbeelding van het tekstgedeelte ‘afgescheurd’ kan worden, en dus enkel het beeld als kaart weggestuurd kan worden.' Leuk hoor, maar waar zijn we nou helemaal mee bezig??

Elk jaar lopen we er tegenaan dat Advent en de Decembermaand samenvallen. Logisch, want Kerst valt erin. Maar elk jaar voelen we ook de eigenheid, juist in relatie tot de Decembermaand. Vol verwachting klopt ook ons hart, maar onze verwachting, en ook ons kerstfeest, leggen wel een ander accent. Juist in relatie tot de Decembermaand met zijn drukte rondom Sinterklaas en Kerst, is het belangrijk dat we de bezinning vanuit de Verwachting van Jezus (met Kerst als eindpunt en niet 31 december) een plek blijven geven. Rust in alle drukte, bezieling. Moeten we dan tegemoetkomen aan de Decembercultuur en onze Adventskalender daarop aanpassen? Neen! Je hoeft niet tegen de Decembercultuur te zijn om wel voor de eigenheid van de Adventsperiode te zijn. We hebben goud in handen (en wierook en mirre); goud dat dof wordt als we het samensmelten met de Decembermaand.

Als ik een Decemberkalender wil, dan ga ik wel naar de Xenos. En die noemt het nota bene een Adventskalender!! Met chocola. Dat ontbreekt er nog aan bij de Decemberkalender van onze kerk. Hij is missionair bedoeld; maar zo wordt hij onherkenbaar aan zijn eigenheid. 'Liefde is het einde' luidt de titel van de Decemberkalender. Dat klopt: dit is het begin van het einde...

We gaan weer door!!

De herfstvakantie is voorbij, en de herfst begint zich nu echt aan te dienen. Maar er dient zich meer aan: wie door het centrum van Waalwijk loopt, ziet de decemberverlichting inmiddels al weer hangen. Ook in de verschillende winkels worden we gewezen op de aanstaande feesten aan het einde van het jaar.

Ook in de kerk leven we langzaam maar zeker naar het einde van het jaar toe, maar in de kerk wil dat zeggen het einde van het kerkelijk jaar. De laatste zondag van het kerkelijk jaar is dit jaar 20 november. Het kerkelijk jaar begint namelijk op de eerste zondag van de Adventsperiode. Het kerkelijk jaar begint zo met verwachting. Concreet verwachten we de geboorte van Christus. En na het Kerstfeest staan we ook stil bij het einde van het kalenderjaar. En dit keer luiden we zelfs het nieuwe jaar in op nieuwjaarsdag, dat dit jaar op een zondag valt. We vieren dan gezamenlijk met onze andere wijkgemeente de Maaltijd van de Heer, en tijdens de koffie zijn er oliebollen.

Maar eerst leven we toe naar het einde van het kerkelijk jaar. De kerkdiensten staan in het teken van voltooiing en de verwachting van de wederkomst van Christus. Die voltooiing roept ook dankbaarheid op voor alles wat we gekregen hebben in het afgelopen kerkelijk jaar. Daarom wordt er in veel kerken Dankdag gevierd, wat wij doen in de Oogstdienst van 13 november. Dan worden de schoenendozen ingezameld voor der Actie Schoenmaatjes, om kinderen in ontwikkelingsgebieden wat te geven van wat wij in het afgelopen jaar hebben gekregen. In de dienst op de laatste zondag van het kerkelijk jaar staan we stil bij de mensen die we hebben verloren in het afgelopen jaar, en de mensen die we eerder verloren en missen. Ook dat hoort thuis in een periode van voltooiing. Naast dankbaarheid voor wat we kregen ook verdriet om wie we zijn kwijtgeraakt.

Aanstaande zondag vieren we de Maaltijd van de Heer, om deze periode gezamenlijk in te gaan in dankbaarheid en verwachting.