zaterdag 26 december 2015

Waarom hangt het niet van ons af? Preek kerstmorgen 25-12-15


Het kerstverhaal laat een heel bekend kersttafereel zien van Maria en Jozef, en het kindje Jezus in de stal. Alle ogen zijn daarop gericht. Daar gebeurt het. Maar hoewel deze stal het decor op het toneel van Kerst is, zijn Maria en Jozef eigenlijk nauwelijks de acteurs te noemen. Ze geven het spel niet vorm. Ze improviseren hooguit een beetje. Hoewel het geen geringe taak is die Maria volbrengt - het baren van een kind - is alles om hen heen eerder het schouwspel dan dat zij dat zelf zijn. In niets blijkt in het verhaal enig initiatief van Maria en Jozef. En dat is effe wennen. Voor ons ook, die ook het kerstfeest tot in de puntjes willen regelen. En als je dan griep krijgt, zoals ik vlak voor de kerst, dan besef je: ja, ik kan wel van alles willen of moeten doen, maar het kind wordt toch wel geboren. Want het hangt niet van mij af.

We hebben al eerder in het Lucas evangelie gehoord dat de zwangerschap van Maria geen zaak was van Jozef en Maria, maar van de heilige Geest. Hoe je dat ook moet begrijpen; bedoeld is dat het niet aan mensen is toe te schrijven dat dit kind geboren zou worden. Dat klinkt gek in onze oren. Zeker in moderne tijden waarin we zelfs in staat zijn om dat te plannen. Aan de zwangerschap van Maria gaan dit keer eens helemaal geen menselijke acties, planningen of wat dan ook aan vooraf.

Hoeveel heb jij aan Kerst gepland?
Eerder al doorbrak God de onvruchtbaarheid van Maria's familielid Elizabeth. Juist dat verhaal liet ook zien hoe mensen, hoe gelovig ze ook zijn, zich toch vasthouden aan hun eigen redelijke verwachtingen. Zacharias' gebeden mogen dan verhoord zijn, zoals de engel zegt, maar eigenlijk gelooft Zacharias er zelf helemaal niets van dat het überhaupt zou kunnen. 'Maar dat kan toch niet?' zegt hij tegen de engel. 'Mijn vrouw en ik zijn al hartstikke oud.' Dus moet Zacharias zijn mond maar eens houden. Iemand anders is nu aan het woord, God.

We plannen wat af als het om de kerst gaat. We tuigen van alles op. Maken er een groot feest van, ook dat zeker. Maar we houden daarin wel alles in de hand. We zijn de acteurs en de regisseurs van ons eigen kerstfeest. Wat als er ineens een vreemdeling voor de deur zou staan?

zondag 13 december 2015

Wat heeft een vreemdeling ons te bieden? Meditatie bij vesper 13-12-15

Tekst: Ruth 1: 3-19a

preek 15 12 13In het verhaal van Kerst zullen we over anderhalve week horen dat twee jonge mensen, Jozef en Maria, naar Bethlehem trekken. Daar zal Jezus geboren worden. In Bethlehem, in het broodhuis, zoals die plaats heet. Die plaats doet herinneren aan het verhaal van Ruth. Daarin speelt Bethlehem ook een belangrijke rol. Maar in het begin van het verhaal is dat juist de plek waar een man en zijn vrouw, en hun twee zonen, uit wèg trekken. In het broodhuis is geen graankorrel meer te vinden. Er was hongersnood. En deze man en zijn vrouw trekken met hun twee zonen uit Bethlehem, om een tijdje in de vlakte van Moab te gaan wonen. Niet per definitie bevriend gebied. Asielzoekers zijn het. Op de vlucht voor hongersnood.
Veel voorspoed kenden ze niet. De man overleed. Hun zonen probeerden nog wat van hun toekomst te maken en zochten vrouwen in dat vreemde land. En ze trouwden. Maar ook zij stierven, die twee zonen. En we zien een weduwe achterblijven, in den vreemde. Met twee vreemde schoondochters. Ja, een vrouw alleen heeft het niet makkelijk. Zij alle drie niet. Maar het gaat nog dieper. De man die is overleden draagt de naam Elimelech. Dat betekent: God is koning. Niet dus, want hij is dood, Elimelech. God laat zich niet als koning gelden. En hun twee zonen: ach, zij dragen namen die doen klinken dat ze ziek, zwak en misselijk zijn. Krachteloos. Geen mannen uit één stuk. Daar win je de toekomst ook niet mee. Het verhaal laat voelen de weg van het volk van God dood kan lopen. Dit is niet zomaar een verhaal over een noodlottig gezinnetje. Dit is het verhaal van een volk. Dat niet meer beleeft dat God koning is. En dat zich zelf ziek, zwak en misselijk voelt. Een volk dat nergens meer voor staat. Maar ook niets meer verwacht. Een volk dat zelf ontheemd is geraakt.
Kinderen geven de belofte van God door
En dat het volk niets meer verwacht verdiept zich in de klaagzang van Noömi. Kijk, het is op het eerste gezicht een gewone rekensom die ze haar schoondochters voorhoudt. Zelfs als ik nu een man vind, en twee zonen zou krijgen, dan nog duurt het heel lang voordat zij jullie kinderen kunnen geven? In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst. En dit is een behoorlijk risicovolle lange termijn belegging. Maar het steekt nog dieper. Geen kinderen meer hebben maakt niet alleen het eigen voortbestaan onzeker en de eigen oudedagsvoorziening. Begrijp goed dat het volk leeft uit de belofte, aan Abraham gedaan, dat Abraham net zoveel nakomelingen zou krijgen als er sterren zijn. Dus als het stopt, als er geen kinderen meer komen, dan stopt ook de belofte van God. Sterker nog, vooral in later tijd is men ook gaan hopen op dat éne kind, de Messias. De redder. Met elk kind dat geboren wordt komt dat kind dichterbij. Andersom dus ook, bij elk uitblijven van kinderen blijft de komst van dat kind, van die redder, verder weg.
Kinderen krijgen zegt in de Bijbel meer dan alleen het voorzien in je aanstaande ouderdom. Het is ook de belofte van God die doorgaat. Om een zegen te zijn voor de wereld en elkaar. Om Gods zegen te voelen over het leven. En met het sterven van Elimelech, Machlon en Kiljon dreigt dat dus ook uit te sterven. En de hoop daarop. Het lot van Noömi is bitter. Als asielzoeker vindt ze alleen maar een vooruitzicht van uitsterven. Terug in eigen land zal ze hetzelfde lot treffen. Noem mij niet Noömi, zegt ze. Noem mij niet dat ik de gelukkig ben. Want dat ben ik niet. Noem mij Mara, de bittere.
Ruth brengt het volk van God weer naar haar bron
Waar komt nu de redding vandaan voor deze asielzoekster? Waar komt onze redding vandaan als het leven zo lijkt dood te lopen in al het geweld, intolerantie en volstrekte visieloosheid? Het verhaal van Ruth vertelt over een vreemdelinge, Ruth, die haar schoonmoeder weer bij haar bron brengt: uw volk is mijn volk, en uw God is mijn God. Dat volk had Noömi verlaten, God voelde ze niet meer. Maar Ruth brengt het weer in herinnering. Het is meer dan een geslaagde integratiepoging van Ruth. En waarom zou ze eigenlijk het geloof moeten aannemen van haar nieuwe land? Wat ze doet is dat ze de ziel terugbrengt in het leven van haar schoonmoeder, en daarmee van haar volk. Daar is ze mee bezig. En ik zou wensen dat de komst van vreemdelingen dat ook teweeg zou brengen. Dat de ziel terugkomt in ons land. Voorbij al het geklaag en alle angst. Dat we met elkaar niet de verschillen en de problemen wegpoetsen, maar wel, dat we uitgaan van eigen kracht. Niet denken in bedreigingen van buiten, maar in eigen kracht van binnen. Die haat overwint. Die oorlog daar laat en hier vrede sticht. Wat zou er een kans liggen om alle vluchtelingen zo’n ervaring van gastvrijheid en vrede mee te geven dat ze, hopelijk weer eenmaal thuis, ervan zullen getuigen van dat het hier zo gek nog niet is. En dat we het goede met de wereld voorhebben. Misschien zelfs: dat die christenen nog zo gek niet zijn.
De vreemdeling kan ons weer bij onze bron brengen
Ontmoetingen met vreemdelingen nodigen uit om schoon schip te maken in onze vooroordelen. In ons gebrek aan geloof in de toekomst. In ons geloof in een God, die we ver en verborgen voelen. En deze vreemdelinge, Ruth, is niet zomaar een vreemdelinge. Zij zal een man vinden. In de familie van Noömi. En een kind krijgen. Obed. En Obed is de vader van Isaï, die de vader is van David. De koning van Israël. Die de voorvader is van Jezus, de koning van de wereld. Zo brengt zij de ziel, de hoop, het geloof en de toekomst terug in het volk van haar schoonmoeder. En in ons leven. Dat niet ten dode opgeschreven is, maar onder de belofte staat van God, die ons redt.

zondag 29 november 2015

Kun je er nog wel in geloven? Preek 29 november, 1e Advent 2015


Afgelopen vrijdag bladerden diaken Anton van Diessen van de parochie en ik door de gebedenboeken die in de Sint Jan en de Antoniuskerk hebben gelegen na de aanslagen in Parijs. Vanuit die gebeden en opmerkingen hadden we de wake voor de slachtoffers van terreur vormgegeven anderhalve week terug. Een journaliste van Omroep Brabant Radio vroeg ons wat ons het meest trof van wat mensen hadden opgeschreven. Mij viel de roep op dat er een einde komt aan het geweld. Dat er vrede komt. Een noodkreet: Heer, stop het geweld! Mooi gezegd. En we voelen het allemaal ook wel ergens: als dat eens waar kon zijn... Tegelijkertijd voelen we ook dat het een mooi ideaal is, maar dat het er niet snel van zal komen. Zo is de wereld nu eenmaal. De dreiging voelen we soms erg dichtbij. Maar het leven gaat ook gewoon door. Wat, als het er eens echt van zou komen? Zouden we het dan geloven?

We leven in ons leven met veel dingen waar we hard aan werken en die ons lukken. Een eigen bedrijf, een schooldiploma, dingen creëren of ontwikkelen met je talenten, in het werk met projecten of met mensen, kinderen, en in het contact met mensen, of de zorg voor onze naasten. Daarin lukken dingen. En soms lukt het zelfs om het verschil te maken. En tegelijkertijd leven we ook met veel dingen die niet lukken. Omdat we er niets aan kunnen doen, bijvoorbeeld aan oorlogen ver weg, of dat onze naasten ziek zijn. En ook dingen waarvan we het gevoel hebben dat we daar onvoldoende in kunnen betekenen. Neem het milieu, waarin je keuzen kunt maken in wat je aanschaft en verbruikt, in het afval dat je scheidt en de auto die je rijdt of de energie die je verbruikt. Maar het resultaat lijkt soms te verwaarlozen. Er lukken veel dingen niet, en andere dingen lukken ons onvoldoende om daar werkelijk een ommekeer in aan te brengen. Er zijn ook dingen die door onze schuld misgaan, of door ons nalaten. Het lukt ons niet altijd om goed met elkaar om te gaan. Zelfs als dat minimaal ook de schuld is van de ander, het is wel iets dat ons leven tekent.

Verlangen en verwachtingen
Waarin zou jij willen dat er een ommekeer zou komen? Wat zou jij willen dat er radicaal anders ging, in de wereld, in jouw leven? Wat zou je willen dat stopt, dat anders wordt? Welke droom zou je willen laten uitkomen, die nu zo irrealistisch lijkt? Uit deze verlangens worden toekomstverwachtingen geboren. Toekomstverwachtingen die we blijven vertellen aan elkaar. Zal er ooit een dag van vrede zijn? We geven de moed niet op. Ooit een dag zonder pijn, zonder verdriet? Hoe moeilijk ook, als de een het niet meer kan hopen, houdt de ander de hoop levend. Ooit een dag zonder strijd, ook met en in mezelf? We houden er ons al sorry zeggend aan vast. Zulke toekomstverwachtingen worden gevoed uit ons geloof. We leven in de hoop op een nieuwe wereld. Waarin geen dood meer is, geen armoede en geen pijn. En alles wat je in je leven kwelt of moeilijk maakt. Ouder worden, gemis, ziekte, verdriet, gebrokenheid, de zorgen om de wereld. En vrij van onze schuld. Waarin we werkelijk genade vinden voor wat ons niet lukt.

Advent is verwachten
Zo leven we in geloof vanuit een toekomstverwachting, die allerlei andere kanten van de medaille schetst van het leven in deze wereld. De tijd van Advent is een tijd die deze toekomstverwachting extra aanwakkert. We verwachten niet alleen het kerstkind waarvan we weten dat dat toch al geboren is. We verwachten dat de geboorte van dat kind ook daadwerkelijk een verandering zal aanbrengen in de wereld. De komst van Jezus gaat niet alleen over het kerstkind, maar ook over de wederkomst van Jezus, die een nieuwe tijd inluidt. De geboorte van het kerstkind is een voorbeschouwing op hoe God een ommekeer wil brengen in ons leven. De vraag is alleen: wat doe je als die ommekeer daadwerkelijk voor de deur staat? Geloof je het dan ook? Of is het vooral een mooi verhaal, een mooie droom?

Mooie praatjes, geen verwachting meer
Lukas begint zijn verhaal over Jezus met die verwachting. Nou ja, verwachting. Eigenlijk is er weinig meer van de verwachting over. Een mooi verhaal ja, een mooie droom. Maar in het leven van Zacharias en Elizabeth leeft er geen verwachting meer. En in de meest concrete zin is dat zichtbaar en intens voelbaar. Elizabeth is onvruchtbaar en zal nooit een kind krijgen. Hoe vroom en gelovig ze ook zijn, en hoe strikt ze zich ook houden aan alle geboden en wetten van God, zoals het er staat; ze hadden geen kinderen en zullen ze nooit krijgen. Je voelt de aanvechting. Met alle vrome uitspraken die de priester Zacharias paraat zal hebben, zal er toch ook verbittering zijn. God is ons vergeten. Mooie praatjes allemaal over de toekomst, maar aan ons gaat die toekomst voorbij. Wij blijven in het verleden. Hier stopt het. Het zal vast ooit goed komen, maar niet met ons.

Zacharias en Elizabeth zullen net als ieder gedwongen kinderloos echtpaar er het beste van hebben gemaakt. En ook hun aandacht op andere zaken hebben gericht. Zacharias zal zich als priester hebben gewijd aan zijn dienst in het geloof; Elizabeth zal, wie weet, zich nog gewijd hebben aan de zorg voor anderen, misschien zelfs kinderen. In een traditioneel rollenpatroon zoals dat er toen was. Maar ergens zal het zijn blijven knagen. Of misschien zelfs dat niet meer. En zal het een hooguit weemoedig terugverlangen zijn naar de hoop en de verwachting die ze ooit hadden. En geloofden ze er niet meer in. Een mooi verhaal, een mooie droom.

Meer dan een kind, geen hoop meer
We mogen ze aan hun namen herinneren, Zacharias en Elisabeth. De man heet dat God gedenkt. En de vrouw dat God een belofte heeft gedaan. Dus samen heten ze dat God zijn belofte gedenkt. En in de Bijbel is iemand zoals hij heet. Ja, een mooi verhaal, een mooie droom.

Maar het kan toch ook goed komen zonder kind? Ach, het leven kan zoveel brengen, maar juist hier treft het Zacharias en Elisabeth als vrome gelovigen van Israël diep in het hart. Want, het gaat niet alleen om hen. Zij kunnen hun persoonlijke verdriet best verwerken en ombuigen in iets anders, maar als vrome gelovigen leven ze in het besef dat de echte oplossing, de echte verlossing, van alles wat er in dit leven niet lukt, niet komt door wat de mens ervan maakt, door wat wij ervan maken. En we doen ons best, hooguit. De echte verlossing komt van God. Daar werk je zelf niet aan. Die wordt je in de schoot geworpen.

Israël leeft in het diepe besef dat kinderen niet alleen een persoonlijke vervulling zijn van je leven, of in die tijden ook je oudedagsvoorziening. Bij de geboorte van ieder kind komt de komst van de Messias dichterbij. En daarom is de onvruchtbaarheid van Elisabeth voor haar en Zacharias zo'n aanvechting. De belofte van God, die stopt bij hen. Als er geen kinderen meer worden geboren, is de hoop verloren.

Natuurlijk, ook zij zullen het breder hebben gezien; er worden andere kinderen geboren. Maar begrijp hierdoor hoe diep het hen raakt in hun geloof. Wij hoeven er niet meer over in te zitten, want de Messias is al geboren. Maar voor hen was het nog verwachting. Of ijdele hoop, misschien?

En toch...
In ieder geval hadden Zacharias en Elisabeth het niet meer verwacht. Vast ook niet dat Zacharias door het lot werd aangewezen om naar de tempel van Jeruzalem te gaan en daar het reukoffer op te dragen in het heiligdom van de Heer, zoals er staat. Zacharias zal zo vaak niet uitgekozen zijn. Waarom nu wel? Maar hij wordt door het lot aangewezen. En bij dat lot klinkt altijd God mee. Maar bij Zacharias, die heet dat God gedenkt, gaat geen lampje branden. Bij ons nu wel. Zou het dan toch?

In de tempel schrikt Zacharias hevig bij het zien van een engel van de Heer. Hoeveel je er ook over zegt, en hoeveel wij er nu ook over zingen in de Adventstijd: wat zou je doen als er één voor je staat? En daarmee bedoel ik de meest prangende vraag: zou je het geloven?

Zou je het geloven?
En zou je hem geloven als zo'n engel voorspelt dat alles gaat gebeuren wat je in je dromen droomde? Dromen die je door alle levenswijsheid niet meer reëel vindt. Mooie verhalen, mooie dromen. Zou je het geloven als daadwerkelijk de wereld nieuw zal worden? Dat je pijn, je verdriet, je schuld, je onmacht, je wanhoop, je angst, je zorgen verdwijnen?

'Als bode zal hij voor God uit gaan met de geest en de kracht van Elia om ouders met hun kinderen te verzoenen en om zondaars tot rechtvaardigheid te brengen, en zo zal hij het volk gereedmaken voor de Heer.' Geloof je dat nog, als je zoveel van het leven hebt gezien? Zacharias vraagt het maar: 'Hoe kan ik weten of dat waar is? Ik ben immers een oude man en ook mijn vrouw is al op leeftijd.' Dat is niet alleen maar iets over de biologische klok. Dan zou hij kunnen volstaan met alleen een opmerking over zijn vrouw. Nee, zij zijn samen oud. Ze hebben het leven al samen afgesloten, en wachten op wat noodzakelijkerwijs komt; het einde van hun leven.

Hou maar even je mond
Maar de engel antwoordt: 'Ik ben Gabriël.' Nog zo'n naam. De gabber van God, heet hij. Die altijd in Gods nabijheid is. Hij is het, de eeuwige zelf, die deze nieuwe tijding aankondigt. Die doorgaat bij wat er niet in ons leven lukt. Die doorgaat bij waar het in ons leven lijkt op te houden. Die doorgaat... ook als wij er niet meer in geloven. Dat het zin zou hebben er nog in te geloven. Hij die doorgaat, die opnieuw begint, zegt dan nu: hou maar even je mond. Je hebt genoeg je dromen weggeredeneerd. Eenieder die nog gelooft tot rede gebracht. De verwachtingen getemperd. Zelf er teveel maar het beste van gemaakt. Niet meer willen geloven dat een echt nieuw begin van God komt.

God trekt zich ons lot aan. Ook als wij er niet meer in geloven. Misschien moeten wij ook maar eens even onze mond houden... En zien wat er komt...

zondag 22 november 2015

Hoe kun je de moed niet verliezen bij alles wat er in de wereld gebeurt? (preek Gedachteniszondag 22-11-15)


Waar gaat het heen? Waar gaan we heen? Elke gebeurtenis, waarbij een mens het leven laat, of de dreiging daarvan voelt; elke keer, wanneer een mens het levenseinde ziet en voelt, vragen we ons af: waar gaat het heen? Waar gaan we heen?

Een overlijden kan een afsluiting zijn van een langer of korter ziekbed. En elk ziekbed kent zijn eigen karakter: rustig, of juist heel grimmig, langzaam maar zeker, of heel agressief. En elk mens ervaart het anders. Zo'n afsluiting van een leven met iemand is ook een afsluiting van een periode in je leven, en een afsluiting van een relatie. Als echtgenoot, als kind, als vriend, als gemeentelid. Een afsluiting daarmee ook van alles wat er gebeurd is in die relatie. Van wat je in de verbondenheid allemaal met elkaar beleefde. Met wat onuitgesproken blijft of toch nog uitgesproken is. Of wat nu eenmaal zo was, en nooit verder zal helen. Of vol dierbare herinneringen en afgerond, samen, hoe pijnlijk ook het gemis is. Je voelt bij die afsluiting hoe definitief het is. En met wat er over is, en met wie er over zijn kun je denken: waar gaat het heen? Waar gaan we heen?

Dreiging 
Dreiging roept die vragen ook op. Waar gaat het heen? Waar gaan we heen?

zondag 8 november 2015

Waar ben jij dankbaar voor en wat kun je zelf doen? (uitleg bij Bijbelverhaal Kind&Kerkviering 8 november 2015)

Uit de Samenleesbijbel (Bijbel in Gewone Taal):

Spreuken 6: 6-11 (We keken hierbij naar het begin van een aflevering van de Smurfen (eerste 3 minuten)

Luilak, kijk eens naar de mieren. Kijk goed naar wat ze doen, en leer daarvan. Mieren hebben geen baas of leider, niemand zegt wat ze moeten doen. Toch verzamelen ze in de zomer hun eten. Ze zorgen voor een goede voorraad voor de winter. Hoe lang blijf jij nog liggen, luilak? Wanneer kom je uit je bed? Je zegt steeds: ‘Nog heel even! Ik wil nog even mijn ogen dichthouden, ik wil nog even blijven liggen.’ Maar pas op! Er komt een dag dat je niets meer te eten hebt. Dan zul je plotseling arm zijn.

Marcus 4: 26-29
Jezus zei tegen de mensen: ‘Gods nieuwe wereld lijkt op een man die zaad gestrooid heeft op het land. Die man gaat slapen en staat weer op. Elke dag opnieuw. Intussen groeit het zaad in de grond, en het wordt koren. Hoe dat gebeurt weet de man niet. Het is de aarde zelf die het laat groeien. Van de eerste groene puntjes tot het koren vol graankorrels. Zodra het koor rijp is, snijdt de man het af. Want dan is de tijd van de oogst gekomen.’

Wat is het toch mooi hè: je stopt een zaadje in de grond. En je geeft het elke dag een beetje water. Je haalt het onkruid een beetje weg. En dan gaat het groeien. En dan wordt het een bloem, of een plant, of groente, in de moestuin. Geen idee hoe dat eigenlijk gaat. En zo is dat met die man in het Bijbelverhaal ook. Hij heeft zaad gestrooid op zijn land. Aan het eind van een dag hard werken gaat hij slapen en staat hij weer op. En zo doet hij dat elke dag opnieuw. En intussen groeit het zaad in de grond, en het wordt koren. En de man heeft geen idee hoe dat gebeurt. Het is de aarde zelf die het laat groeien. Ineens komen er worteltjes aan dat zaadje en heel voorzichtig komt er dan een klein plantje uit. Komt het boven de grond. En wordt het iets heel moois.

Het is dus de aarde die het zaad laat groeien. Als we maar lang genoeg wachten kan komt het plantje vanzelf naar boven. Maar betekent dat dat we dan niets meer hoeven te doen als de aarde het zaadje laat groeien? Natuurlijk wel! We moeten het wel water geven. En het onkruid weghalen. Maar verder moeten we geduld hebben en afwachten.

Je moet er wel iets voor doen
Daarom zegt God ook tegen de luilak: hé sta eens op. Blijf eens niet zo lang liggen. Als je niets doet, zul je ook niets krijgen. En heb je straks geen voedsel om te eten. Want je moet wel een zaadje in de grond stoppen. Anders kan de aarde er geen plantje uit laten groeien natuurlijk. Hij laat de luilak naar de mieren kijken. We hebben ze net gezien. En dat doen die mieren? Die halen overal voedsel vandaag in de zomer. En dan doen ze voor de winter. Om te zorgen dat ze ook voedsel hebben als het heel koud is en het sneeuwt en vriest.

En ze doen dat, vertelt God, zonder leider. Ze hebben geen baas. Niet iemand die zegt wat ze moeten doen. Dat doen ze gewoon. En waarom doen ze dat gewoon? Omdat ze anders geen eten in de winter hebben. Dus je moet niet afwachten tot dat iemand zegt dat je iets moet gaan doen. Je mag ook best een beetje eigen baas zijn en tegen jezelf zeggen wat je moet doen. Als ik goed wil leren voetballen, dan zeg ik tegen mezelf: ik ga naar de training en ik ga heel goed trainen. Want ik wil goed kunnen voetballen. Als ik mooie muziek wil leren spelen, of later in een bandje of een orkest wil spelen, dan zeg ik tegen mezelf: ik wil hard gaan oefenen en leren van de muziekleraar om goed te kunnen spelen. En alle papa's en mama's worden veel gelukkiger als ze niet gaan werken omdat een baas dat zegt, maar als ze denken: ik wil zorgen dat ik te eten heb, en een leuk huis, en dat we op vakantie kunnen, en iets aan andere mensen kunnen geven.

Wat doe ik en wat doet God
Dus kom uit je bed, en ga aan de slag! Je moet er wel wat voor doen! Tegelijkertijd vertelt de Jezus ook van dat zaadje dat zomaar groeit in de aarde. Zomaar. Daar heeft God voor gezorgd. Dus we mogen God dankbaar zijn dat het zaadje groeit en dat er koren uitkomt waar we brood van kunnen maken. Is dat niet een beetje gek? We werken hard en zo verdienen we ons eten en onze kleding en onze vakantie. En dan moeten we God daarvoor bedanken? We hebben toch zelf hard gewerkt? Ja ook. Als je een mooie tekening hebt gemaakt, dan is het natuurlijk raar om te zeggen: God, bedankt voor deze mooie tekening! Maar je kunt wel zeggen: God, dank u wel, dat ik tekenen kan. En dat er papier is, en stiften. Dat mijn ouders dat kunnen kopen. Als je een doelpunt hebt gescoord, dan is het natuurlijk raar om te zeggen: God, goed gescoord! Nee, dat heb jij gedaan. Maar je kunt wel God bedanken dat je kunt voetballen, en dat er andere jongens en meiden zijn om mee te voetballen.

God zorgt voor een nieuwe wereld

Als jij dus iets gaat doen en je beste beetje voorzet, dan zorgt God ervoor dat er iets moois uit ontstaat. Dat belooft Hij. Hoe dan ook. En daarom mogen we dank je wel zeggen tegen God. En zo belooft God dat er ook een nieuwe wereld komt, Zijn Koninkrijk. Wij kunnen Gods nieuwe wereld, Gods Koninkrijk, niet maken, maar God zorgt ervoor dat als wij ons best doen, dat de wereld dan een stuk mooier wordt. Dat de wereld nieuw wordt. Dat de hele wereld dan goed zal zijn. En dan mogen we rusten, net als God, die aan het einde van de schepping zei: het is goed geworden. Ik neem een dagje rust. Ik ga even een luchtje scheppen.

zondag 1 november 2015

Wat is het allerbelangrijkste om te doen? (preek 1 november 2015)


Wat is het belangrijkste om te doen in het leven? Als we dat om ons heen zouden vragen, dan zouden de antwoorden denk ik vooral gaan over goede dingen doen in je leven. Uiteindelijk voelen de meeste mensen, ook in hun grote rijkdom of in hun drukte, wel aan dat het goed is om te delen met elkaar en je voor elkaar in te zetten. Elkaar te helpen, er voor elkaar te zijn. Iedereen heeft daarin zijn eigen voorkeuren. De een helpen is wat makkelijker dan de andere. En het ene doel kan ook wat meer aanspreken dan een ander. En zo zijn we met zijn allen, ieder op zijn eigen manier, bezig om goede dingen te doen. Want dat doe je gewoon, dat hoort erbij. De een wat meer dan de ander, en de een wat actiever en de andere wat passiever, maar steunen wil iedereen dat wel. Vanzelfsprekend is het niet, want het kost ook wat, maar we vinden het wel normaal. Zolang we maar niet ter discussie stellen of het genoeg is wat ieder voor zich doet.

Wanneer doe je het goed?
Want dan begeef je je op glad ijs. Ieder doet voor zich wat goed is in zijn ogen. Dat maakt het, met alle goede bedoelingen en alle saamhorigheid bij inzamelacties, toch vooral een individuele aangelegenheid. De afweging die je voortdurend moet maken welke goede doelen je steunt is echter niet simpel. Kan er nog €3 voor dat doel per maand bij? Het lijkt zo'n klein bedrag. Maar waarom dan niet voor dat andere doel? Het is je eigen gevoel, je eigen betrokkenheid, en het tijdstip waarop je ervoor gebeld wordt, dat de doorslag geeft.

Een betere wereld begint bij mij?
Daarmee wordt het ook iets dat je voor jezelf doet. Natuurlijk, het gaat om het goede doel, en de wereld die er hopelijk wat beter van wordt. Maar het stelt ook ons gevoel gerust dat we er wat aan bijdragen. Alsof er onderhuids toch ook een schuldgevoel is dat we afkopen, of we bevestiging zoeken dat het verder oké is dat we zelf zoveel hebben. Natuurlijk, we worden gedreven door onze betrokkenheid bij de mensen en de wereld om ons heen. En de ervaringen die we zelf in ons leven hebben tijdens verre reizen of met ziekten van onze dierbaren. Maar dat begint vaker dan we misschien willen bij onszelf. Ik wil je uitnodigen om met mij de vraag te onderzoeken: Wat is je werkelijke drijfveer? Daar wil ik niets slechts van zeggen. Ik wil onderzoeken wat onze werkelijke drijfveer vaak is om goed te doen. En daar horen denk ik veel meer dan we willen weten redenen bij die in onszelf liggen. Samen je voor een goed doel inzetten betekent ook dat je erbij hoort. En dat hebben wijzelf nodig. En dan neemt het argument 'ja, maar het levert toch veel op' mijn vraag niet weg: waarom doe je het? Een betere wereld begint bij jezelf: ja, als het gaat om dat het ergens moet beginnen en niet iedereen naar elkaar moet gaan staan te kijken wie er begint. Maar begint een betere wereld ook echt bij jou zelf?

Lastige vragen voor Jezus: hoe kan hij het goed doen?
Er komt een man bij Jezus. En hij stelt hem de vraag wat het allerbelangrijkste is om te doen. Een schriftgeleerde is hij staat er. Iemand die goed op de hoogte is van de bijbel. Die uit de bijbel wil halen hoe je kunt geloven en wat belangrijk is om te doen. Hij is de derde in rij die een vraag stelt aan Jezus. Eerst komen de Farizeeën en de Herodianen bij Jezus. Het zijn mensen van de religieuze macht in de wereld. En zij proberen met hem een politiek geschil te krijgen over het betalen van belastingen aan de keizer. Daarna komend de Sadduceeën bij Jezus. Mensen van de tempel. En zij proberen met hem een theologisch geschil te krijgen over de opstanding. Met een geniale vorm van bijbels omdenken overstijgt Jezus de vragen. We zullen er dinsdagavond met Jezus over in gesprek gaan tijdens de korte bijbelstudie om zeven uur.

De schriftgeleerde die nu op Jezus afkomt heeft naar die antwoorden geluisterd. En hij kan ermee instemmen. Zo zakelijk staat het er. 'Hij had gemerkt dat hij hun correct had geantwoord.' Ik neem aan dat hij er echter niet als examinator zat, maar ook het gevoel had dat het klopte. Misschien er zelfs enthousiast van werd. Maar zo vertelt Markus niet. Die vertelt kort maar krachtig. En op de man af. Dus stelt de schriftgeleerde zijn vraag: 'Wat is van alle geboden het belangrijkste gebod?' We krijgen een antwoord in delen. 'Het voornaamste is: "Luister, Israël! De Heer, onze God, is de enige Heer; heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht." Het op een na laatste is dit: "Heb uw naaste lief als uzelf."

Jezus bedenkt het antwoord niet zelf
Het staat er zo dat als je meeleest je kunt zien dat het citaten zijn. Jezus haalt twee bijbelverzen aan die de schriftgeleerde zo goed kent. Hij verzint dus niet iets, maar grijpt terug op de bijbel die zijn gesprekspartner kent. Maar die lijkt twee voor de prijs van één te krijgen. Niet alleen het 'voornaamste' om te doen, maar ook het 'op een na belangrijkste'. Dat is een beetje bedrieglijk. Want er staat niet letterlijk 'het op een na belangrijkste'. Er staat 'het tweede'. Het staat er dus naast. Samen op de eerste plek. Ik kan er geen rangorde in bespeuren die onze vertaling suggereert. Er staat gewoon: het eerste en het tweede.

Wat betekent liefhebben als jezelf?
Bovendien lijkt het tweede deel te suggereren dat je naaste liefhebben voortkomt uit liefde voor jezelf. Er staat namelijk net als in vele andere vertalingen: 'Heb uw naaste lief als uzelf.' Het Grieks van het Nieuwe Testament is hier wat vager dan het Hebreeuws van het Oude Testament waar dit citaat uitkomt. Daar staat: 'Heb uw naaste lief die gelijk is aan u.' Heb je naaste lief die is zoals jij. De ander is net als jij mens, met verlangens, hoop, geloof en liefde. Met vreugde en verdriet, gezondheid en ziekte, met oorlog en vrede, met rampen en voorspoed. Heb je naaste lief die mens is zoals jij.

Je drijfveer daarvoor lijkt dan echter niet meer te zijn dan medemenselijkheid. Maar het antwoord van Jezus gaat dieper. Als hij zegt: heb je naaste lief die mens is zoals jij, dan verwijst hij terug naar het bijbelboek Leviticus waar boven het geciteerde stuk staat: 'Wees heilig, want ik, de Heer, jullie God, ben heilig.' Dat is apart. Wat betekent dat: heilig zijn? Iemand vroeg zich in de voorbereiding af of heilig zijn betekent dat je in een hutje op de hei moet gaan zitten heilig zijn. Apart van de rest. Bij heilig zijn hebben we altijd een perfect beeld. En er is onder weldoeners al zoveel schijnheiligheid. Moeten we dan heilig zijn? Dat redden we nooit. Meer dan ons best kunnen we niet doen. Maar dat wordt hier niet bedoeld. Heilig zijn betekent niet dat je jezelf op de borst kunt kloppen van: wat doe ik het toch goed? Dat gaat het bij goede dingen doen nooit om. Het is niet meer dan normaal dat je dat doet. Of om met Jezus te spreken: je hebt je loon al gehad. Heilig zijn is ook niet beter dan anderen zijn, want terecht zei iemand anders dat ongelovigen soms meer goed lijken te doen dan gelovigen. Ook hierin zit dus weer geen rangorde. In dit geval tussen gelovigen en niet gelovigen.

Hoe kun je heilig zijn?
Heilig zijn betekent niet dat er een rangorde moet zijn in goed doen en dat wij de beste zijn. Er zit wel een kader om het goed doen door gelovigen heen. En dat kader is: 'Wees heilig, want ik, de Heer jullie God, ben heilig.' Of met het andere citaat dat Jezus aanhaalt: 'Luister, de Heer, onze God, is de enige God; heb de Heer uw God, lief, met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht.' Dat komt als eerste omdat het de bron is van het tweede. Velen kunnen met dat liefhebben van je naaste beter overweg dan met het liefhebben van God, met heel je hart, je ziel, je verstand en je kracht. En heilig zijn staat ook ver van ons af. Wat zou ons beter maken dan anderen? Maar daar gaat het niet om. Het gaat om onze bron. Heilig zijn betekent dat je wat je doet om te proberen goed te doen, in het teken stelt van God. En niet van jezelf. Wat je doet om te proberen goed te doen stel je apart. Maak je niet afhankelijk van wat de wereld nou zozeer van je vraagt; en waarmee je een goed imago zou kunnen krijgen, of een goed gevoel, omdat er op je wordt ingepraat. Wat je doet om te proberen goed te doen stelt je apart, maak je heilig, stel je in het teken van God.


Wat is je bron, je drijfveer om goed te doen?
God liefhebben met heel je hart, met heel je ziel, met heel je verstand en met al je kracht betekent niet meer dan dat God de bron van liefde is. En die bron moeten we niet verwaarlozen. Zonder dat kunnen we de ander niet werkelijk liefhebben die is zoals wij. Want wat zijn wij? Wij zijn beeld van God. Die ander is een beeld van God. In de ander komt God naar ons toe. Doet God een appèl op ons. En worden wij aangesproken door de bron van de Liefde zelf. Heilig zijn betekent ons niet laten leiden door al die stemmen om ons heen en in onszelf van die onmogelijke afweging wat we moeten doen en wanneer we het goed doen, maar dat we ons richten op God. De enige God ook nog eens. Dat is een makkelijke keuze: er is er maar één. Dat scheelt weer. Kies daar dan voor, en laat God de bron zijn van wat je doet. Voor de naaste, die is zoals jij. Beeld van God.

zondag 4 oktober 2015

Dierendag: Waarom heb je een tegenhanger nodig? (preek 4 oktober 2015)

Waarom maakte God de dieren? We hadden er in de klas deze week aardige gesprekken over. Eerst natuurlijk over onze huisdieren. Veel kinderen hebben huisdieren. Anderen hebben een lievelingsdier. En al die huisdieren hebben namen. Zoals ook de eerste mens namen gaf aan alle dieren. En zoals hij ze noemde, zo zouden ze voortaan heten. Een konijntje dat je krijgt en dat al een naam heeft, verander je dus ook niet van naam als je het krijgt, werd mij verteld. Je bent zoals je heet. Heel bijbels. In je naam zit je wezen besloten. Of je nu Blub de vis bent, of Mistral de hamster.

Waarom maakte God de dieren? In elke klas stelde ik deze vraag nadat ik eerst naar de huisdieren en hun namen had gevraagd. En in élke klas was het eerste antwoord: om ze te kunnen melken, voor hun eieren, en voor hun vlees, om ze op te kunnen eten. Het verwonderde mij dat dit steevast het eerste antwoord was nadat we het daarvoor over hun lieve huisdieren hadden gehad. Kennelijk denken we bij dieren het eerst aan eten. Zoals iedereen die een konijn heeft grapjes hoort over de vraag of het konijn de Kerst wel haalt. En zoals die volwassene die mij vertelde dat hij zijn drie kippen de volgende namen had gegeven: Kip Tandoori, Kip Kerrie en Kip Saté.

Dieren om te eten?
Nu is het opvallend dat in de scheppingsverhalen niets staat over dat de mens vlees eet. Er staat wel in Genesis 1 dat God tegen de mensen zegt: 'Hierbij geef ik jullie alle zaaddragende planten en alle vruchtenbomen op de aarde; dat zal jullie voedsel zijn.' Maar goed, er staat wel meer in de bijbel uit de paradijselijke tijd, toen het nog goed was, wat niet meer het geval is. Dus wat mij betreft is het geen pleidooi om vegetariër te worden. Hooguit laat het zien dat dieren eten niet Gods eerste gedachte was bij het maken van de dieren.

Niet goed om alleen te zijn
Want God dacht, vertelt Genesis 2: 'Het is niet goed dat de mens alleen is, ik zal een helper voor hem maken die bij hem past.' Een overbekende zin, die meestal gekoppeld wordt aan het maken van de vrouw door God. Maar het is eerst van toepassing op de dieren. Ook al vindt de mens vervolgens er geen die bij hem past. En maakt God vervolgens de vrouw. Maar het is wel een intrigerende zin. Wat bedoelt God als hij zegt: 'Het is niet goed dat de mens alleen is, ik zal een helper voor hem maken die bij hem past.' Waarom is het niet goed dat de mens alleen is? Wat is die 'helper' die daarvoor de oplossing moet zijn? En wanneer past die helper bij hem; anders gezegd: waarom passen die dieren niet bij de mens als helper?

Waarom zijn er twee scheppingsverhalen?
Genoeg vragen, maar eerst dit. Ik refereerde net al aan Genesis 1. Een oplettende, wat oudere leerling, zei al: maakte God niet eerst de dieren en toen de mens? Ja, dat staat in Genesis 1. De bijbel is zo rijk dat we twee scheppingsverhalen hebben. In het verhaal van vandaag zitten we al in de paradijstuin, met die twee bomen. En de mens is daar in z'n eentje. In Genesis 1 worden ze meteen met meerderen gemaakt, en na de dieren. Dat is niet tegenstrijdig, zoals vaak gezegd wordt. Want de Bijbel is geen boek over hoe het allemaal gegaan is. De Bijbel is een boek over hoe het is. En Genesis 1 vertelt een ander verhaal dan Genesis 2. Het verhaal van vandaag vertelt niet over hoe God orde aan wilde brengen in de schepping. Het verhaal wil vertellen waarom het niet goed is dat de mens alleen is. En het verhaal begint dus opnieuw. Bij de eerste mens. En God die dan denkt: het is niet goed dat de mens alleen is.

Waarom is het niet goed dat de mens alleen is?
Waarom is het niet goed dat de mens alleen is? Dat was de eerste vraag. We kunnen ons er allemaal wat bij voorstellen. Zeker degenen die alleen zijn of alleen zijn komen te staan. In meer of mindere mate hebben we toch mensen om ons heen nodig. Om ons gelukkig te voelen. Om mens te kunnen zijn. Baby's gaan letterlijk dood als ze niet geknuffeld worden. En daar blijft iets van in ieder mens zitten, of dat nou via fysieke aanraking gaat of ontmoeting: het is goed om niet alleen te zijn. Daarom is het voor veel mensen ook fijn om huisdieren te hebben. Ze geven gezelschap, en troost. Voor anderen werkt het ook helend om te kunnen zorgen voor een dier. Ik zou zo veel oudere en zieken mensen, jong en oud, een dier wensen, die in die zin ook een helper is. Want het is niet goed dat de mens alleen is. Dat wil zeggen: het is niet goed voor ons, voor onszelf. Maar dat is niet het hele verhaal.

De blik van het Bijbelverhaal is breder. Is het voor de schepping goed dat de mens alleen is? Is het goed als er maar één mens zou zijn? Net zo uniek als God? Het lijkt een beetje vreemde hypothetische vraag. Want hoe komt die ene mens er dan, en wat als die doodgaat? Maar daar gaat het niet om. En dus zegt dit Bijbelverhaal daar niets over. Je moet bijbelverhalen nooit overvragen over wat ze niet zeggen. Je moet kijken naar wat ze wel zeggen.

Alleen op de wereld
Zou het goed zijn voor de schepping als er maar één mens zou zijn? Die net zo uniek is als God? Misschien kan ik het zo zeggen: is het goed als er maar één mens is, om wie de hele wereld draait? We zien om ons heen en in de media mensen, die inderdaad denken dat de hele wereld om hen draait. In bedrijven, onder beroemdheden, in de politiek. En we zien hoe macht corrumpeert. Hoe CEO's van bedrijven, wereldberoemde artiesten, dictators, maar ook allerlei andere mensen met macht en invloed het zicht op de werkelijkheid totaal verliezen. Die idioot grote beloningen vragen, wereldvreemde eisen stellen, en buitenproportioneel veel bezit hebben en de mensen om hen heen als hun bezit beschouwen. En het zijn niet alleen maar de grote dames en heren van deze wereld. Het is ook die vader of die moeder, die een waar schrikbewind voert thuis. Of die zorgverlener die zijn verantwoordelijkheid niet vertaalt in dienst aan mensen, maar als macht over middelen, waarin hij, of de regels, en niet de mensen centraal staan.

Wat is die 'helper'?
Het is niet goed, dat er maar één mens is, om wie de hele wereld draait. Er is al één God, en voor de verhoudingen in de schepping is het goed als er niet een mens bijkomt die zichzelf God waant. Hij moet niet uniek zijn, want dan denkt hij maar dat de hele wereld om hem draait. God zoekt voor hem een helper, die bij hem past, staat er. Dat moet je heel nauwkeurig lezen. Die helper is geen hulpje. Ondanks wat de geschiedenis van de vrouw gemaakt heeft.
Want dat staat er niet. God zoekt geen ondergeschikt hulpje, maar een helper die zelfstandig is. Zelfs niet in eerste instantie vrouwelijk. Daar gaat het God niet om. Nee, God noemt hem een helper, waarbij de lezer in het Oude Oosten denkt aan een vrije man die volwassen is geworden en in militaire dienst kan. Dat is de achtergrond van dit woord. Een zelfstandige helper dus. Iemand die je terzijde kan staan.

Of die helper zelfstandig is bepaalt dus ook of hij bij de mens past. Dat is in onze Bijbelvertaling een vaag woord. Je kunt je van alles voorstellen bij waarom iemand wel of niet bij een ander past. Maar hier in de Bijbel is het heel concreet. De Bijbel bedoelt te zeggen dat het iemand is die tegenover hem kan gaan staan. God zoekt voor de mens een tegenhanger. Eén die tegen hem opgewassen is.

Want stel je voor dat een mens geen tegenspraak krijgt? Dat je niet alleen niemand hebt om tegen te praten? Maar vooral dat er niemand is die wat terug zegt? Veel van de mensen die het zicht op de werkelijkheid verliezen en denken dat de hele wereld om hen draait, hebben allemaal ja-knikkers om zich heen. Het is verbazingwekkend om te zien hoe weinig tegenspraak beroemdheden gekregen hebben, die op een gegeven moment van hun voetstuk vallen. Je vraagt je wel eens af: was er dan niemand die zei: 'doe eens normaal'?

Organiseer tegenspraak
Een mens heeft tegenspraak nodig. En het is ook een wijze les voor iedereen die verantwoordelijkheid draagt in een organisatie of thuis om als je geen tegenspraak hebt, dat te organiseren. Voel jezelf er niet te goed voor. Niet omdat het fout is wat je doet, maar omdat we leven van tegenspraak. Zo zijn we mens.

Daarom waren de dieren niet voldoende. In de woorden voor de kinderen: ze zeggen niets terug. Ja, een papegaai. Maar die zegt alleen wat je hem geleerd hebt. Al kunnen ze dan ook nog wel eens verrassend uit de hoek komen, tegenspreken doen ze niet. Verzamel niet teveel papegaaien, maar mensen om je heen die je wat durven te zeggen. En vraag dat ook van je partner en je vrienden. Nogmaals, niet als kritiek, want dat is veel te makkelijk, maar om je te behoeden dat je het zicht op de werkelijkheid verliest en dat je alles wat je zelf bedenkt voor waar aanneemt. Luister naar wat anderen te zeggen hebben. Dat geeft altijd weer verrassende inzichten. Laat je inspireren. Daar word je creatief van.

Een rib uit zijn lijf; als mens ben je niet de enige
Zo is dit verhaal geen verhaal over de verhouding tussen de man en de vrouw, en nog minder over het huwelijk. Dat zij een rib uit zijn lijf is vertelt iets over hoe mensen verwant aan elkaar zijn. En dus niet uniek in hun mens zijn. Denk nooit dat je de enige bent. En waarom een rib? Een rib is vlees en gebeente. Zoals de mens uitroept: eindelijk een gelijk aan mij, mijn eigen gebeente, mijn eigen vlees. Een rib is vlees en gebeente. Denk maar een spareribs, dan vergeet je dat nooit meer... En daarom zijn ze een van lichaam. Omdat het niet goed is dat de mens alleen is.


De mens vindt troost, warmte en gezelschap bij dieren. Het is fijn om mens te kunnen zijn te midden van dieren. Je wordt pas echt mens als je tegenhangers om je heen vindt die je laten zien hoeveel mooier en groter de schepping is dan onze eigen ideeën en gedachten, en je daar een hulp in zijn. En om samen onze hulp te vragen van God, die hemel en aarde gemaakt heeft. Om het goed te laten zijn. 

zondag 20 september 2015

Wat is beter: weten of twijfel? (preek 20 september 2015)

Stel, dat we kinderen eens echt in het midden zouden zetten, zoals Jezus doet: hoe zouden we dat vinden? Laten we eerst eens beginnen bij een gemiddelde situatie thuis. Ik vind het opvallend om te zien hoe weinig kinderen spelen. En hoezeer ze in de hand worden gehouden. En rustig worden gehouden, met allerlei zoethoudertjes. Ik moet denken aan die moeder die klaagde dat ze geen eigen leven meer had. Waarop de begeleider van haar kind op school uitlegde: u hebt geen leven, u bént leven.

Kinderen moeten veelal mee in de drukke levens van hun ouders. En al zal dat niet altijd zo zijn, toch vaak ook weer wel. We zijn als volwassenen met zoveel belangrijke dingen bezig. En dan moeten we alles ook nog draaiende houden. Stel dat we daarentegen kinderen eens echt in het midden zouden zetten, zoals Jezus doet: hoe zouden we dat vinden?

De leerlingen van Jezus zijn ook met hele belangrijke zaken bezig. Vinden ze. Ze hadden met elkaar getwist wie van hen de belangrijkste was. En dat gaat verder dan de vraag wie de meeste macht heeft. Het gaat over wie de grootste is, de voortreffelijkste. Het is dus meer dan een stoelendans. Ze veronderstellen dat ze allemaal groots en voortreffelijk zijn en dáárom belangrijk. Geen spatje twijfel hoor je bij de leerlingen. En dat is toch minimaal merkwaardig tegen de achtergrond van wat hieraan voorafgaat.

Wat doe je met iets dat je liever niet wil horen?
Want Jezus heeft zojuist voor de tweede keer zijn lijden aangekondigd. 'De mensenzoon wordt uitgeleverd aan de mensen. Die zullen hem doden, maar na drie dagen zal hij uit de dood opstaan.' Wat je hier ook van vindt, deze aankondiging zou je minimaal wat onzeker moeten maken. Het is een aankondiging van Jezus' ondergang, van lijden en pijn. Iets wat we niet willen horen. Als volgeling van Jezus zou zelfs enige twijfel voorstelbaar zijn.

Maar de leerlingen begrepen deze uitspraak niet, maar durfden hem geen vragen te stellen. Bang misschien dat ze weer op hun kop zouden krijgen, net als Petrus eerder, toen hij Jezus terecht wees.

Wanneer hou je op met vragen stellen? 
Dan is het toch vreemd, dat ze vervolgens met elkaar ruziën over wie de grootste en de voortreffelijkste is. Ze tonen geen enkele twijfel. Alsof ze denken dat het allemaal niet zo vaart zal lopen. Dat iedereen wel achter hen aankomt. Bovendien, ze staan toch aan de goede kant. Het treft me hoe weinig twijfel er heerst onder de leerlingen. Terwijl ze aan de andere kant Jezus geen vragen durven stellen. Welke waarheid vrezen zij onder ogen te zien? Het is de valkuil van iedere leerling: dat je geen vragen meer stelt. Omdat je bang bent voor het antwoord. Want antwoorden kunnen je aan het twijfelen brengen. Doe ik het wel goed? Zie ik het wel goed? Is het niet misschien toch anders? Zou het beter kunnen? Zou ik het beter kunnen doen? Vraagt de situatie meer van me dan ik wil? Of gaat het allemaal anders dan gedacht?

Wat gebeurt er als je geen vragen meer stelt?
Als je geen twijfel meer hebt, ga je geloven in je eigen antwoorden. Over hoe de wereld in elkaar steekt, en wat ieders plek is. En de jouwe staat dan op een voetstuk. Om het overzicht te kunnen houden. En dus veranderen gesprekken in elkaar de loef afsteken, beter weten. En vooral het eigen standpunt verdedigen, zonder te luisteren. Hoeveel eigen waarheden worden op verjaardagen niet uitgewisseld zonder dat er echt een gesprek is? Wanneer heb je voor het laatst een vraag aan iemand gesteld, en het antwoord afgewacht? Mensen geloven nogal erg in zichzelf. En dan zijn vrome geloofsgesprekken vaak nog de ergste van allemaal. Als kerken en kerkelijke gelovigen weten we het vaak allemaal erg goed te zeggen. Of: wat vroeger waar was, is niet meer zo, maar een gesprek over hoe je dan wel kunt geloven vermijden we. Om de waarheid niet onder ogen te zien: en dat is dat het allemaal ook wel eens anders zou kunnen zijn. Of, minder verontrustend gezegd, dat onze waarheid minimaal niet compleet is. En dat er meer over te zeggen is. Wat ons best even vragen mag doen stellen en mag laten twijfelen.

Waarom is twijfelen niet erg?
Twijfel is niet erg. Twijfel is de basishouding van een leerling. Omdat het je vragen laat stellen. Maar begrijp me goed. Na de tijd dat we zogenaamd alles zeker wisten, kwam er een tijd waarin twijfel heel belangrijk werd gevonden, en bijna een cult-status kreeg. Dat we niets zeker kunnen weten. En dat je vooral als gelovige niets voor waar mag aannemen, omdat je er toch niets over kunt zeggen. Daar ben ik niet van. Daarom aarzel ik ook bij het woord twijfel. Twijfel haalt niet alles onderuit, maar richt ons op wat het belangrijkste is: God. Het maakt ons duidelijk dat we zijn genade nodig hebben. Dat we niet in ons eentje alles kunnen weten en overzien. En dat dat ook niet hoeft. Maar gelukkig is daar Gods genade. En mogen we gewoon vragen stellen. Aan Jezus, en aan elkaar. Hoe zie jij dat nou? Hoe doe jij dat nou?

Maar de leerlingen van Jezus zijn met zichzelf bezig. En Jezus doorziet dat en zegt: 'Wie de belangrijkste wil zijn, moet de minste van allemaal zijn en ieders dienaar.' Zegt onze bijbelvertaling. Maar het is precies andersom: upside down. En het zit hem in één werkwoord: wie de belangrijkste wil zijn, zal (in de toekomende tijd) de minste van allemaal zijn en ieders dienaar; dat wil zeggen ieders slaaf. Hij is namelijk een slaaf van zichzelf, van zijn eigen gelijk en waarheden.

Blik naar buiten!
Jezus gooit de blik echter naar búiten. Hij pakt een kind en zet het in hun midden. En zegt: 'Wie in mijn naam één zo'n kind bij zich opneemt, neemt mij op.' Het gaat er bij dit kind niet om dat het kind onschuldig is. Als de bijbel het beeld van een kind gebruikt, dan gaat om zijn weerloosheid. Zijn kwetsbaarheid. Om precies dat waar de leerlingen geen weet meer van lijken te hebben: dat ze Gods genade nodig hebben. Dat ze het niet alleen kunnen, én hoeven doen. Dat je niet alles hoeft te weten. En dat je moet blijven vragen, omdat je anders opgesloten raakt in je eigen beperkte gelijk. En daardoor Jezus, en God, misloopt.


Blijf vragen stellen
Omdat er genoeg is om over te twijfelen. Omdat je eigen waarheid altijd incompleet is. En er dús vragen bij te blijven stellen zijn. Het leven is onzeker. That's a fact of life. Maar gelukkig is daar God. En Jezus die ons voorgaat in het meest onzekere dat denkbaar is, de dood. En Jezus roept op: blijf vragen stellen. En leer dat van kinderen. Zij kunnen dat. Vragen stellen. Zet hen in het midden. Laat hen vragen stellen. En stel vragen terug. Dan wordt het Evangelie ook voor hen weer relevant.

zondag 6 september 2015

Wat kan je met Jezus' lijden en het lijden van Aylen? (preek 6 september 2015)

In de afgelopen week werd op ieders netvlies een foto gebrand, die op kranten, tv en sociale media veelvuldig werd getoond. Die foto van dat jongetje van drie jaar, dat aanspoelde op het Turkse strand. Uren daarvoor was hij met zijn ouders juist daar vandaan vertrokken. Op zoek naar een toekomst, een nieuw leven, in Europa. Met de fotograaf zijn we allemaal om dat jongetje heengelopen. We konden hem van verschillende kanten zien liggen. Of we bleven op een afstandje staan. Stokstijf. Of met de blik wat afgewend. Wil en kan ik dit wel zien?

Wie zeggen de mensen dat hij is? Gelukkig kreeg het jongetje een naam. Anders dan de vele andere boot- en landvluchtelingen die anoniem blijven. Hij heette Aylan. Mensen zien in hem hun eigen kind, zoals iemand dat noemde. Mensen noemen hem de zoon van een doodongelukkige vader, die niet alleen Aylan, maar ook zijn oudere broertje en hun moeder verloor. En mensen noemen hem een gelukszoeker, een zoon van onverantwoorde ouders die met zulke kleine kinderen zo'n gevaarlijke reis maken.

Kunnen wij om zijn lijden heen?
Wie zeggen de mensen dat hij is? Kunnen wij om zijn lijden heen? Kunnen wij hem begrijpen als we zijn lijden niet zien? Kunnen we hem begrijpen als we onze tranen inslikken bij het zien van zo'n gaaf lijfje? Kunnen we hem begrijpen als we niet breken met ons wereldbeeld, waarin we alles goed voor elkaar hebben en de ellende buitenhouden? Kunnen we hem begrijpen als we voorbijgaan aan de wanhoop van een jong gezin, en hoop, door al hun lijden heen? Kunnen we om zijn lijden heen? Kunnen wij hem begrijpen als we zijn lijden niet zien? En kunnen wij hem begrijpen als we niet ook zelf ons kruis op ons nemen?

Of wij zien wie ze zijn bepaalt hoe we met vluchtelingen omgaan
Onze houding ten opzichte van vluchtelingen staat of valt ermee of wij verstaan wie dit jongetje is. Wanneer wij slechts proberen te verzachten en alles en iedereen maar proberen te helpen, dan sussen we ons eigen geweten met goedbedoelde vrijwilligheid. En ligt er morgen weer een dood kind, waarover we ons kunnen ontfermen. Dan zullen we het verliezen in dat we nooit genoeg zullen kunnen doen. Wanneer we verharden, zal het ons steeds meer gaan tegenstaan, zal het ons nog meer overspoelen en zullen we het op die manier verliezen en eraan onderdoor gaan. Onze houding ten opzichte van vluchtelingen staat of valt met het verstaan van wie dit jongetje is. Door het lijden te zien van deze zoon van mensen, dit mensenkind.

Jezus, zoon van mensen - wie zeg jij dat hij is?
Zoon van mensen. Zo noemt Jezus zichzelf als hij zelf antwoord geeft op zijn vraag wie de mensen zeggen dat hij is. Die vraag, wie de mensen zeggen dat hij is, vormt het scharnierpunt in het Evangelie zoals Markus dat vertelt. Alle wonderen, confrontaties en andere verhalen lopen hierop uit. Wie is Jezus nou? Vaak heeft hij mensen belemmerd om iets door te vertellen van wat hij deed of zei. En bij zijn genezingen nam hij mensen apart. Hij leek het podium te schuwen als het erop aankwam. Alsof hij wil dat mensen eerst goed nadenken. Wie zeg jij dat ik ben?

De leerlingen antwoorden wie de mensen zeggen dat Jezus is: Johannes de Doper, Elia, één van de profeten. Goed dat ze zo antwoorden. Ze antwoorden gelukkig niet wát hij is: een held, een ster, of hoe je dat ook zou willen noemen, in de taal van toen: een koning? Nee, ze verstaan Jezus gelukkig in een geestelijk licht: als een voortzetting van de profetie. Handelaar in woorden van God. In woord en daad.

Messias?
En dan wordt het spannend. Wie zeggen jullie dat ik ben? En Petrus neemt het woord en zegt: U bent de Messias. Niet eens 'een' messias, nee, dé Messias. Dat is niet echt een antwoord op de vraag wíe Jezus is, want Messias, gezalfde, Christus, was toen nog geen eigennaam. Het is wel Jezus merknaam geworden naderhand, maar het was eerst een soortnaam. Een gezalfde. En daarbij werd in eerste instantie aan een koning gedacht, die werden gezalfd, en niet aan een profeet.

Wij zijn geneigd om met de kennis van nu te zeggen: Petrus sloeg toch de spijker op z'n kop? Ja, nu wij Jezus de Messias, Christus, noemen zou je wel zeggen dat dat één op één klopt. Hij gaf het goede antwoord, tien punten! Maar met de kennis van nu vervaagt de situatie van toen. Dat is vaak zo met kennis van nu. Het is meestal gelijk achteraf. Wat kón Petrus toen weten? En wat had hij voor ogen toen hij dat zei? Is het woord Messias niet veel breder gebleken, dan Petrus kon vermoeden? En had Petrus niet vooral het koninklijke op het oog, waarbij je je af kunt vragen of hij eigenlijk wel aandurfde wie Jezus nog meer was? Was het benoemen van Jezus als de Messias niet een hele veilige keuze van Petrus, een veilig etiket op Jezus als onze koninklijke redder, waarbij hij veilig is en niets meer hoeft te doen?

Waarom moet de Messias lijden? 
Was dat de reden dat Jezus zijn leerlingen scherp verbood om iets over dat Messiasschap te zeggen tegen anderen? Omdat ze niet wisten waar ze het over hadden? Of misschien juist omdat hij hen wilde beschermen? Er staat immers nergens dat hij hen bestrafte. Dat komt straks pas. Het zou goed kunnen dat Jezus het gevoel had dat hij hen nog onvoldoende had toegerust en nog onvoldoende had uitgelegd wie hij was om over hem te kunnen spreken. En dus begint hij het hen uit te leggen.

En hij noemt zich niet de Messias, maar de Mensenzoon. Hij gaat daarmee niet boven ons staan, maar komt tussen ons in staan. Een kind van de mensen. Maar als hij dat wil zijn, dan komt hij erg dichtbij. Net zoals die foto van Aylan heel dichtbij komt. We houden mensen die ervoor zorgen dat wij iets moeten graag op een afstand. Maar Jezus komt niet alleen dichterbij, hij komt midden tussen ons in staan. Hij noemt zich Mensenzoon. Hij komt onder ons staan. En dus moeten we iets met hem. Net zoals we iets met die foto moeten, of we nu willen of niet.

Waarom kost het me iets om Jezus te volgen?
Jezus komt zo dichtbij dat we iets met hem moeten. Maar de mensen die alles zo mooi onder controle hebben, moeten hem niet. Want hij gooit roet in hun eten. De oudsten, de hogepriesters en de schriftgeleerden lopen tegen hem te hoop. En zij vertegenwoordigen juist wat een Messias zou moeten zijn: koning, priester en profeet. De oudsten vertegenwoordigen het koninklijke, de hogepriesters het priesterlijke en de schriftgeleerden het profetische. Jezus laat hen zien dat hun ambt hen niet iets oplevert, maar dat het hen iets kost. Daar zijn al die zinnen over jezelf verloochenen en je kruis opnemen en achter Jezus aankomen om bedoeld. Niet om het simpele 'ieder huisje heeft zijn kruisje', maar om iets anders: dat het volgen van Jezus je iets kost, voordat het je wat oplevert.

Waarom zou je Jezus dan volgen? Omdat een andere weg sowieso niets oplevert. Of we verzachten alles en komen nooit aan het lijden toe dat zich zo opdringt, maar dat we niet willen zien. Waardoor we gaan zorgen met zoveel mogelijk goedbedoelde inzet dat we er niets van zien. Je zou er nog overspannen van raken. Of we verharden, en dan breken we sowieso zo door al het geweld van het lijden.

Nogmaals: moest Jezus zo lijden?
Jezus gaat tekeer tegen Petrus precies hierom. Petrus neemt het op voor alle mensen die het lijden niet willen zien en het wel goed vinden zo. Jezus noemt hem Satan, wat niet meer betekent dan 'Tegenstander'. Hij noemt hem geen duivel, maar tegenstander. Jezus' missie is zinloos als hij niet dwars door het lijden heen gaat. Kon het niet anders, wat vrolijker? Er wordt dan altijd naar God gewezen: moest Jezus nu zo lijden? Van God? Maar een oude wijsheid van Gandhi vertelt dat wie met één vinger naar een ander wijst, met vier vingers naar zichzelf wijst. Moest Jezus nu zo lijden? Kijk maar in de krant. En zie de foto van Aylen. Kennelijk wel dus.

Om voor ons de weg vrij te maken naar het leven, moest Jezus met ons meegaan in óns lijden. Hij kan niet anders. Maar willen wij hem daarin kunnen volgen, dan moeten wij onze ogen niet sluiten. En moeten we zien dat die weg naar het leven ons iets kost. En dat er geen oplossingen zijn voor het lijden die ons niets kosten. Ook voor de problematiek van de vluchtelingen niet. Dat kunnen we niet leuk vinden, en dat is het ook niet. En het zet van alles op zijn kop. Maar we zullen er wat voor moeten inleveren.

Wat als het er echt op aan komt?
Nu reageren zoveel mensen dat ze gastgezin willen zijn en zich in willen zetten. En dat is fantastisch. En hoe triest ook: dat is een besef dat ook ontstaan is door die foto van Aylen. Maar ik wacht op het moment dat ze werkelijk voor onze deuren staan. Of in de oude Oranjeschool hierachter opgevangen worden. Bijvoorbeeld. Hoe ver gaan we dan? En hoever laten wij hun lijden toe in ons leven? Dat we er niet zijn met dekens en kleding die we over hebben. Maar dat we werkelijk ons leven moeten delen, ook met hen. Hoe lang ze hier ook kunnen en mogen zijn. Hebben wij een boodschap aan hen? En betalen we daarvoor de prijs die het vraagt?

Dan zullen we de stemming ineens niet meer mee hebben. Dan wordt het lastig. Dan staan we tussen de zachtliners en hardliners in. En roepen ze: en wat willen jullie nou? En dan is er alleen maar die foto en kun je zeggen: heb je werkelijk gezien, echt gezíen, wie dat is?

Doe je mee? 

Wie zeggen de mensen dat ik ben? Wie zeg jij dat hij is, Jezus? En wil je van je woorden je daden maken? Dat betekent het lijden zien, in het geloof dat het daar niet bij blijft. Dat Jezus is opgestaan. Maar dat dat wel wat kost. Omdat er elke dag weer mensen lijden. Maar dat dat zien de enige weg is naar nieuw leven, die Jezus ons is voorgegaan, en die Aylen is achteraangegaan. Net als vele andere naamloos gestorven, verdronken, vervolgde en omgekomen mensen. Willen wij hen volgen naar nieuw leven, dan kan dat alleen maar door hun lijden heen. Doe je mee?

vrijdag 4 september 2015

Kan het je wat schelen dat ze vergaan?

(Twee weken geleden geschreven voor het kerkblad, dat deze week uitkwam - hoe de wereld kan veranderen door de aanblik van een aangespoeld kind - snappen we het nu wel?)

 

Je zult maar op je welverdiende vakantie gaan naar, laten we zeggen, een eiland in de Middellandse Zee. En dan vind je op dat eiland het ene na het andere tentenkamp aan van aangespoelde vluchtelingen. Het zou mijn idee van vakantie ook niet zijn. Maar het is wel realiteit.

 

Op bijvoorbeeld Griekse eilanden als Kos en Lesbos komen dagelijks vluchtelingen in bootjes aan vanuit Turkije. De migranten komen voornamelijk uit Syrië en Afghanistan. Oorlogsgebieden waar ze geen toekomst hebben. Ze zoeken een veilig heenkomen en toekomst in Europa.

 

Wij zoeken op vakantie vaak zo'n verre bestemming op om even uit de alledaagse drukte en sleur te komen en van de rust te genieten. Dan wordt die vakantie nogal verstoord als we voortdurend geconfronteerd worden met de ellende in de wereld. Op hetzelfde strand waar je even rustig op een terrasje wilt zitten, komen nu elke dag nieuwe migranten aan. In dezelfde steden waar wij willen rondslenteren, zwerven migranten rond in afwachting van het moment dat ze verder kunnen reizen.

 

Die voorstelbare irritatie lijkt bijna het enige gevoel te zijn dat we hebben bij het zien van de bootvluchtelingen. Het zijn er duizenden, honderdduizenden inmiddels. Maar ze komen ver van ons veilige bed aan in Zuid-Europa. En daar 'moeten ze de grenzen maar sluiten', klinkt het veelvuldig. We schrikken van scheepsrampen voor de kusten van Italië en Libië. Maar alle opvarenden blijven anoniem, alsof het ons eigenlijk niets kan schelen.

 

Een van de meest aangrijpende zinnen in het verhaal van de storm op het meer is voor mij juist die vraag aan Jezus: 'Er stak een hevige storm op en de golven beukten tegen de boot, zodat die vol water kwam te staan. Maar hij lag achter in de boot op een kussen te slapen. Ze maakten hem wakker en zeiden: 'Meester, kan het u niet schelen dat we vergaan?'... (Marcus 4:38)

 

Op zaterdag 15 augustus hebben kerken gehoor gegeven aan de oproep van Aramese christenen uit Syrië en Irak om de noodklok te luiden voor de vervolgingen daar. Die noodklok mag ook een oproep aan ons zijn. Als we ons echt druk maken om de vervolgingen en het oorlogsgeweld, dan moeten we ons ook iets aantrekken van mensen die wanhopig een veilig heenkomen en een toekomst zoeken in Europa. Los van of ze kunnen blijven of niet.

 

We kunnen ons ergeren of roepen dat de grenzen dichtmoeten. Maar ze komen toch wel. En vind je het gek? Het is net als met de zee waar de migranten vanaf kwamen: tegen de stroom in roeien werkt niet. Hoe eng en onzeker ook, we moeten ons mee laten drijven op de stroom van een woelige wereld. En zo goed en menselijk mogelijke oplossingen zoeken, voor iedereen. Anders zou Jezus ook aan ons terecht vragen: 'Waarom hebben jullie zo weinig moed? Geloven jullie nog steeds niet?'

 


Foto's: Stichting Hulpactie Bootvluchtelingen

zondag 30 augustus 2015

Hoe blind zijn wíj? (preek 30 augustus 2015)

Tekst: Zacharia 8: 4-8, 20-23 en Marcus 8: 22-26

Hoe blind zijn we zelf voor wat we wel gehoord hebben, maar niet zien? Hoe gaan we om met vluchtelingen, die we nu ineens op ons af zien komen, maar waarvan we allang gehoord hadden?

Hoe vaak gebeurt het niet dat je iets mist? Dat je iets niet gezien hebt? Dat iemand je vertelde hoe hij opzag tegen bijvoorbeeld een aanstaande operatie, maar dat je niet even gebeld of geappt hebt om sterkte te wensen op de dag van de operatie, of niet meteen daarna hebt gebeld? Van de week schoot er 's nachts ineens een naam van een zieke collega door mijn hoofd. En misschien heb denk jij nu ook wel aan iemand. Geen nood, notitie maken, straks doen en dan is het ook goed.

Als je iets mist of iets niet gezien hebt, dan is het moeilijke ervan dat het niet zo is dat je het niet wist of niet had moeten weten. Ja, je hebt gehoord dat het met hem of haar niet goed gaat, en als je dat niet gehoord hebt, dan had je het misschien op een andere manier moeten weten of merken. We hoeven tenslotte niet alles aan elkaar aan te geven, toch? Liefde tussen mensen is niet alleen maar iets voelen voor elkaar, maar ook aanvoelen. En aanvoelen is niet altijd onze sterkste kant. Vooral van mannen. Zeggen vrouwen.

Hoe kun je horende blind zijn?
Om die reden is het ook erg pijnlijk voor degene die niet gezien wordt, dat gemist wordt wat hem of haar overkomt en zo erg bezig houdt. Kijk, iemand die het niet wist of kon weten, ja, die praat je alsnog bij. Maar iemand die het wist, of die het had moeten zien, omdat die er met zijn neus bovenop staat, gaat pijnlijk de mist is als die het mist. Dat doet pijn. Dan ben je horende blind.

Nee, ik maak hier geen taalfout, ook al spreken we normaal over ziende blind en horende doof. In het evangelie van Markus zit er een onderscheid tussen de dove en de blinde. Wie de loop van het verhaal volgt leest even terug aan het eind van hoofdstuk 7 dat er een doofstomme wordt genezen door Jezus. Dat lijkt op ongeveer dezelfde manier te gaan als bij de genezing van de blinde later. Jezus neemt hem apart, raakt met speeksel aan, en gebiedt om hier niet mee in de openbaarheid te treden. Dat de doofstomme meteen is genezen, en de blinde wat langer nodig heeft, is iets waar ik zo op terugkom. Maar verder lijken de verhalen erg op elkaar.

Hoe verschillen de doofstomme en de blinde van elkaar?
Eén onderscheid is echter heel belangrijk. Bij de genezing van de doofstomme bevindt Jezus zich in het gebied van anders-gelovigen. Hij is op de terugweg naar het meer van Galilea, en is op reis van Tyrus via Sidon dwars door het gebied van Dekapolis, de tien steden. Dat is belangrijk om de rol van dit fragment in het verhaal van Markus te begrijpen. Want Jezus bevindt zich dus in het gebied van mensen die nog niet van God hebben gehoord. En dus kunnen ze er ook niet over spreken. Dit wonder van de genezing van de doofstomme is een missionair teken van liefde van God. Aan wie nog niet over Hem gehoord heeft. Oren worden geopend, zodat ze kunnen spreken over de liefde van God. En soms vindt dat verhaal van God meer gehoor bij mensen de er nog nooit van gehoord hebben...

Onder zijn eigen mensen heeft Jezus het een stuk zwaarder. Ja, de farizeeën willen ook wel een teken, zeggen ze in 8:11. Ja jongens, daar gaat het toch niet om? En Jezus haalt uit: 'Waarom verlangt uw soort mensen een teken? Ik verzeker u: aan mensen als u zal zeker geen teken gegeven worden.' Nou, mooi is dat. Wel voor de heidenen, en niet voor ons? Wel voor de buitenkerkelijken, en niet voor ons? De vraag is alleen of Jezus nu zozeer die tekenen wil onthouden aan zijn eigen mensen, of dat ze het gewoon niet zien, niet willen zien, waar het tekenen van zijn?

Ondertussen zitten de leerlingen de hele tijd alleen maar te zeuren dat ze onvoldoende brood hebben. Dat begint al aan het begin van hoofdstuk 8 wanneer Jezus uiteindelijk wederom brood vermenigvuldigt, waarvan nota bene 7 manden over waren. Maar de leerlingen zijn daar niet zo zuinig mee, en vergeten gewoon voldoende brood mee te nemen. En na de confrontatie met de farizeeërs kunnen zij zich er alleen maar druk om maken dat ze onvoldoende brood bij zich hebben. Dus Jezus verzucht: 'Waarom praten jullie over dat je geen brood hebt? Begrijpen jullie het dan nog niet, en ontbreekt het jullie aan inzicht? Zijn jullie zo hardleers?' En als hij dan met ze herhaalt hoeveel manden brood er over waren bij de twee tekenen van de broden, de eerste keer twaalf en de tweede keer zeven, vraagt hij vertwijfeld: 'Begrijpen jullie het dan nog niet?'

Je begrijpt pas als je het ziet
Jezus bevindt zich te midden van zijn eigen mensen die veel over God gehoord hebben. Maar om de een of andere redenen zien ze het niet. Ze zien de wonderen wel, maar ze zien niet wat ze vertellen over God. Ze zien de wonderen wel, maar ze zien God niet. Natuurlijk kun je God niet zien. Maar je kunt wel zien wat de woorden over God betekenen. Over wat je bijvoorbeeld moet doen. En wanneer het erop aankomt dat je wat doet. Hoe vaak laten we iets niet na waarvan we weten dat we dat moeten doen? Gewoon uit luiheid of onachtzaamheid. Het nu niet belangrijk vinden. Terwijl het voor een ander wel belangrijk is. Of omdat het anders mis gaat. Met veiligheid, of tussen mensen.

We hadden al lang over de vluchtelingen gehoord, maar we zagen niet dat we iets moesten doen
Zo weten we al jaren dat er een enorme vluchtelingenstroom onze kant op gaat komen. Dat is echt niet iets van de kranten en journaals van deze weken. We kunnen wel op onze achterste benen gaan staan, maar als we gezien hadden wat we hadden gehoord, dan wisten we dat er al jaren miljoenen mensen ontheemd leven in het Midden-Oosten en Afrika. Dat ze steeds minder te eten krijgen, omdat het geld van hulporganisaties op is, en hun vooruitzichten steeds uitzichtlozer zijn. En dat ze al jaren de Middellandse Zee over proberen te steken, te beginnen bij Lampedusa. Waar we hulpgeroep hoorden, maar niet zagen wat we moesten doen.

En kom niet bij me aan dat Europa nu ineens overspoeld wordt door vluchtelingen. Want het is niet 'ineens'. En noem ze al helemaal geen gelukszoekers. Als we deze mensen gezien hadden, nadat we over hun ellende hadden gehoord, dan hadden we gezien wat we moesten doen. Nu lopen we achter de feiten aan, en worden mensen met een oorlogstrauma slachtoffer van onze besluiteloosheid en vinden ze op hun weg traangasgranaten en prikkeldraad met scheermesjes. Hoe verzin je het?

Nu versmalt de problematiek zich tot de vraag of ze hier wel kunnen blijven? Dat willen ze zelf niet eens. Natuurlijk willen ze naar huis. Maar toen we hun ellende thuis hoorden, hebben we niets gedaan. Natuurlijk konden wij ook niet alles oplossen. Maar we hebben er niet op geanticipeerd. We hebben niets voorbereid. Het was eerst het probleem van de landen in de regio. Toen het probleem van Zuid-Europa. En nu van ons. Gefeliciteerd. We hebben het mooi voor elkaar.

Om moedeloos van te worden
Zo moedeloos moet Jezus zijn geweest toen hij de blinde zag. Zijn eigen mensen, Gods mensen, hebben zoveel over hem gehoord, en Jezus heeft over God verteld. En mensen bemoedigd. Moed ingesproken, de weg gewezen. Over hoe je kunt leven. Maar ze zien niet wat ze nu moeten doen. Ze zien niet waar het op aan komt. Geloof is iets dat ze hebben. Ze hebben een geloof. Maar ze leven er niet uit.

En Jezus neemt de man apart. Want het gaat niet om het schouwspel, het ritueel, de kerkdienst, de toespraak of wat dan ook, dat de aandacht kan trekken. Het gaat om die blindheid. Daar wil Jezus alle aandacht op leggen. En al ónze aandacht, als enige getuigen van het vertelde verhaal. Ja het is een wonder, deze genezing, maar even geen 'oh' en 'ah'; het is een teken van Gods liefde. En alle aandacht moet ernaar uitgaan waar het een teken van is. Het gaat niet om het wonder, maar om de betekenis.

Je begrijpt pas wat God zegt als je ziet wat hij bedoelt
En wat ziet de blinde? Jezus vraagt het hem. 'Ziet u iets?' Niet als controle, maar om ons te laten zien dat er een proces gaande is. 'En hij begon weer te zien en zei: 'Ik zie mensen, het zijn net bomen, maar ze lopen rond.'' Wat hier gebeurt verwijst naar de schepping. Op de derde dag schiep God de bomen. Bomen lijken op mensen, in hun contouren en in hun karaktertrekken. Maar we zijn er nog niet. De mens wordt op de zesde dag geschapen. En zo legt Jezus hem weer de handen op de ogen. En toen zag hij alles heel helder. Nou, en wie ziet hij als hij genezen is? Jezus, de nieuwe Adam, de nieuwe mens. Alles ziet deze man voortaan 'door Jezus Christus, onze Heer'. Jezus geeft hem een nieuwe bril. Zijn blik op de wereld. Door de ogen van God. Je verstaat pas wat God zegt als je ziet wat Hij bedoelt.

Jezus zien 
En dan zie je Jezus. Er is een verhaal in het evangelie naar Mattheüs dat Jezus mensen prijst dat ze hem te eten gaven, drinken, hem als vreemdeling opnamen, hem kleedden, hem bezochten toen hij ziek was en toen hij gevangen zat. En de mensen vragen hem wanneer ze hem dan hongerig, dorstig, als vreemdeling, naakt, ziek en gevangen hebben gezien. En dan zegt Jezus: 'Ik verzeker jullie: alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan.'

Door Gods bril kijken
Als we werkelijk zien wat God bedoelt in alles wat Hij tot ons zegt, dat zien we Jezus in de hongerige, de dorstige, de naakte, de zieke, de gevangene, én de vreemdeling. Die ís niet Jezus, dat snap ik ook wel, maar in hem of haar zien we wat Jezus bedoelt dat ons te doen staat als wij zien wat hij zegt.

Dan zie je de toekomst!
Soms lijkt het alsof je maar beter doofstom kan zijn. Dan hoor je niet wat God zegt, en kun je tenminste ook niks missen. Maar dan zie je ook niet met de bril van God de kansen, de toekomst, de mens in anderen, allemaal mensen die mogen leven in het Koninkrijk van God. Als ze het willen zien.

maandag 20 juli 2015

Wat heb jij, vermoeide, te bieden? (preek 19 juli 2015)


Aan het begin van de zomervakantie voelt het weldadig aan dat Jezus zegt: 'Ga nu mee naar een eenzame plaats om alleen te zijn en een tijdje uit te rusten.' We zien de grazige weiden van de camping of het weldadige terras bij het vakantiehuisje voor ons. Met je voeten in het gras of in het water. Even rust, even geen stress, even ontspannen. Er moet zoveel. We hebben onze zorgen. Onze deadlines. Onze zo goed mogelijk georganiseerde chaos. De waan van de dag. De rust is welkom. Ook voor de leerlingen. 'Want het was een voortdurend komen en gaan van mensen, zodat ze zelfs niet de kans kregen om te eten.' Hoe herkenbaar, als je op een dag nog geen moment gezeten hebt, of van overleg naar overleg rent, of je meer druk moet maken om de kinderen dat ze eten, en alles bij zich hebben, maar nauwelijks aan jezelf toekomt.

Ja het staat er zo leuk, maar er komt niets van terecht. 'Ze voeren met de boot naar een afgelegen plaats, om daar alleen te kunnen zijn. Maar hun vertrek werd opgemerkt en velen hoorden ervan, en uit alle steden haastten de mensen zich over land naar die plaats en kwamen er nog eerder aan dan Jezus en de apostelen.' Hoe de apostelen eraan toe zijn horen we niet, maar je voelt toch wel dat ze aan hun tax raken van wat ze aan kunnen. Of in ieder geval aan denken te kunnen. Ze klinken ook enigszins ongeduldig als Jezus de menigte maar blijft onderwijzen, terwijl etenstijd nadert - en zij ook wel eens wat zouden willen eten. Maar bovendien: ze zien een bult werk op zich afkomen als ze die hele menigte moeten voorzien van eten. Het is wel even goed hoor! Laat ze maar voor zichzelf zorgen! Maar Jezus legt de bal bij hen. En niet eens bij wat ze zouden kunnen doen, namelijk eten kopen. Nee, bij hen zelf alleen: wat hebben jullie te bieden?

Je gaat op vakantie en wat neem je mee?
Het laat zien dat dit bijzondere verhaal, zoals de evangelist Markus het vertelt, niet draait om Jezus, en zelfs niet om het wonder van de broden, maar om de leerlingen. Hèn wil Jezus iets leren, en daarmee ook ons. Het zijn de leerlingen die het verhaal hier ondergaan. Ze maken ook een transformatie door. Is het je al opgevallen dat in het begin van het verhaal Markus hen 'apostelen' noemt, en later 'leerlingen'? Dat is niet zonder reden. Het is logisch dat Markus hen apostelen noemt in het begin. Want dat waren ze ook: uitgezonden. Zoals je post verzendt, zo werden de apostelen de wereld ingestuurd, even hiervoor, vanaf vers 7. Twee aan twee stuurt hij hen weg. En het lijstje 'ik ga op vakantie en ik neem mee...' is verbazingwekkend klein: niets. Geen brood, geen reistas en geen geld, alleen een stok. Vooruit, sandalen, maar geen extra kleren. Je zou er zenuwachtig van worden als je zo op reis moet, of je kind zo op reis zou sturen. Dan komt het dus echt op jezelf aan, en op wat je krijgt. En daar zijn we niet zo goed in. We zijn liever voorbereid en vertrouwen zelfs niet op onze eigen creativiteit of de mogelijkheden elders, maar zijn liever verzekerd van het vertrouwde en rijden als volgepakte SRV-wagens vol met proviand, inclusief ons eigen wasmiddel, voor de veel te vele kleren die we bij ons hebben, naar onze bestemming. De apostelen echter gaan met niets dan henzelf op weg 'en maakten het goede nieuws bekend om de mensen tot inkeer te brengen, en ze dreven veel demonen uit en zalfden veel zieken met olie en genazen hen.'

Dat brengt nog al wat reuring teweeg. Zelfs koning Herodes hoorde van hem, 'want zijn naam was overal bekend geworden. Sommigen zeiden: 'Johannes de Doper is opgewekt uit de dood en daardoor beschikt hij over zulke wonderbaarlijke gaven.' Maar anderen zeiden: 'Het is Elia,' en weer anderen zeiden: 'Hij is een profeet zoals die er vroeger waren.' Toen Herodes dit allemaal hoorde zei hij: 'Het is Johannes, die ik heb onthoofd, die weer is opgestaan.'' Een wonderlijk verhaal middenin het reisverslag van de apostelen. We hebben ons tijdens de bijbelstudie afgevraagd wat het hier doet. Voor Markus doen met zijn korte verhalen, weidt hij erg uit over de achtergrond van de dood van Johannes de Doper. Zie dat maar als extra informatie. Het leidt ons daardoor bijna af van de hoofdzaak. Want in hoofdzaak gaat het om de beweging die onder mensen op gang komt naar aanleiding van het werk van Jezus en de apostelen. Wie is Jezus? En wat kan hij voor ons betekenen?

Wat heb jij te bieden?
Mensen verwachten veel van Jezus. Wij op ieder onze eigen wijze ook. Hij is tenslotte de dragende kracht achter de beweging. En we leren toch dat we het van hem mogen verwachten en ons voor hem open moeten stellen, want: 'de Heer is mijn herder, ik kom niets tekort.'  Ja, in de traditie zoals die in het leesrooster doorklinkt, gaat het vandaag over de herder die God is, en de slechte herders die er ook zijn, en die ook wij kunnen zijn voor anderen. Maar volgens mij gaat het Evangelieverhaal hier helemaal niet over. Ja, het is belangrijk dat we erachter komen wat Jezus voor ons kan betekenen. Want dat is heel veel! En waar mensen in Jezus geloven kunnen wonderen gebeuren! Maar de clou hier is juist wat de rol van de apostelen erin kan zijn, en dus ook wat onze rol erin kan zijn. Wat heb jij te bieden? Wat kun jij betekenen?

De apostelen hebben nog iets te leren. Ze zijn er op uitgetrokken met een boodschap en een opdracht. En als ze die post hebben afgeleverd keren ze terug. Maar hoe zelfstandig zijn deze postbezorgers? Zijn ze slechts in dienst, of zijn ze ook ondernemers? Zelfstandigen met of zonder personeel? De apostelen blijken heel veel gegeven te hebben. En Jezus zegt hen, letterlijk, 'Kom mee, jullie zelf alleen, naar een plek in de woestijn, en rúst wat!' Daarin zegt hij twee opvallende dingen: hij spreekt de apostelen aan met 'jullie zelf alleen'. Echt op jezelf dus. En in de woestijn. Geen afleiding. Even helemaal bij jezelf bepaald worden. Het is niet echt een bedrijfsuitje voor teambuilding of zo. Het is voor allemaal een individuele sessie, helemaal gericht op ieder van hen persoonlijk.

Ze lijken te worden gestoord door een menigte die hen volgt. Maar Jezus gaat daar niet tegenin, maar gaat erin mee. Het lijkt alsof hij hen dit wil laten zien. Die menigte, als schapen zonder herder, gaat hij onderwijzen. Terwijl de apostelen nauwelijks tijd hadden om te eten, gaat hij de menigte onderwijzen. En zij, zij heten nu ook leerlingen. Ze zijn geen apostelen meer, geen uitgezondenen, werken niet meer bij de klant, maar ze zitten weer even op de bank, in de schoolbanken zelfs. Wat gebeurt hier? Zuerst die Moral, dann das fressen. Eerst een woord, dan het brood.

Niet naar huis sturen, maar kijken wat je te bieden hebt. Dat is genoeg
Wat gebeurt hier? Jezus ziet dat ze leken op schapen zonder herders. Dat doet denken aan het moment dat Mozes van God te horen krijgt dat hij het beloofde land niet in zal gaan, omdat het volk zich in de woestijn heeft misdragen. En Mozes vraagt dan dat God een nieuwe leider mag aanstellen over het volk 'die het kan leiden en de troepen kan aanvoeren, zodat het volk van de Heer niet wordt als een kudde schapen zonder herder.' Dat wordt Jozua. En de Hebreeuwse naam Jozua is in het Grieks Jezus. Deze nieuwe Jozua leidt hen in het beloofde land. Maar hoe doet hij dat? Door hen te onderwijzen. De leerlingen zijn blijven hangen bij de waan van de dag en hun knorrende magen. Ook belangrijk, maar niet de basis. Als het aan hen ligt gaat iedereen zijns weegs om het zijne te kopen en te eten. Maar Jezus wil verder. Hij wil de woestijn laten bloeien. Dat dorre in ons, dat vermoeide, oppeppen.

Wat hebben jullie te bieden? Vijf broden en twee vissen. Wat jullie te bieden hebben is genoeg. Op het groene gras in de woestijn is er voor iedereen genoeg. Sterker nog: als al het brood dat over is wordt opgehaald, zijn er twaalf manden over. Voor elk van de leerlingen één. Vermenigvuldigen doe je door te delen. Jazeker, maar je vermenigvuldigt door te delen op de voedingsbodem van het onderwijs van Jezus. Mooi gezegd. Deze mooie geloofsuitspraak moet wel concreter worden.

Ruimte krijgen door bij het belangrijkste te beginnen
We zijn vaak druk met van alles dat we vinden dat moet, en liefst meteen. De drukte van deadlines, maar ook de drukte van honger, verlangens, emoties. Vanwege zorgen, ook acute noden die we zien, van dingen die nu moeten gebeuren. Maar ook van verdriet dat zich opdringt door wat er gebeurt. Het kan zo maar al het andere verdringen. Hoe houd je die drukte in de hand? Dat lijkt haast ondoenlijk. En velen zijn er zo richting de zomer moe van. Er is zoveel dat ons bezighoudt. Het lijkt een tegenspraak, daar bij de menigte rondom Jezus, dat hij eerst gaat onderwijzen, maar het schept wel ruimte. En ik denk dat ruimte datgene is waar we in alle drukte zo naar verlangen. En dan lijkt het een tegenspraak om eerst te werken aan je relatie met God. Maar dat is wel je basis. Want voor God mag alles bestaan, mag jij bestaan, mag jouw leven en drukte bestaan. Dat geeft al ruimte. En bovendien mag het bestaan samen met God. Alsof het even op adem komen is, voordat alle drukte begint. Ik doe het meest op de dagen dat ik begonnen ben met iets dat niet in mijn agenda stond, of in mijn mailbox: een moment met God. In stilte, met een stukje, een bijbeltekst, wat dan ook. Als ik met mijn mailbox begin weet ik zeker dat ik nergens anders aan toekom. En het is niet voor niets dat in kloostertradities, zoals de Benedictijnse, waar ook hard gewerkt wordt naast het bidden, begonnen wordt met gebed en studie. Omdat er daarna ruimte ontstaat. Om prioriteiten te stellen. Te zien wat echt belangrijk is om te doen. En dat dan één voor één. Zodat we niet meteen verzuipen in de waan van de dag, de drukte in ons hoofd en de zorgen in ons hart.


Prioriteiten geven ruimte om te vermenigvuldigen door te delen
In vakanties daalt het stof wat neer. En niet zelden zeggen mensen naderhand: ik ga het anders doen, want ik voel nu wat ik echt belangrijk vindt. Dit verhaal gaat ook over wat echt belangrijk is. En wat we prioriteit mogen geven. Eerst je relatie met God. Niet uit luxe, maar om ruimte te krijgen. Voor het volgende: de mensen om je heen, en brood op de plank. En al het andere komt daarna wel. Sterker nog: meer dan ooit tevoren. Want wie leeft vanuit wat Jezus ons wil leren, vermenigvuldigt als hij deelt.